Samenvatting brancheinformatie voor voertuigdemontage

Sinds 1 januari 2011 vallen de meeste autodemontagebedrijven onder het Activiteitenbesluit. Bedrijven die tweewielige motorvoertuigen demonteren vallen er sinds 1 maart 2014 onder. In de meeste gevallen hebben deze bedrijven geen omgevingsvergunning milieu nodig. Soms hebben deze bedrijven een watervergunning nodig als zij lozen op oppervlaktewater.

Welke bedrijven

Onder deze branche vallen bedrijven die autowrakken demonteren. Autowrakken zijn wrakken van de volgende voertuigen met 3 of 4 wielen:

  • Personenauto's
  • Bestelwagens met gewicht van maximaal 3.500 kg
  • Bromfietsen
  • Brommobielen

Onder deze branche vallen ook bedrijven die wrakken van tweewielige motorvoertuigen demonteren. Wrakken van tweewielige motorvoertuigen zijn wrakken van de volgende voertuigen met 2 wielen:

  • Motorfietsen met en zonder zijspanwagen
  • Bromfietsen
  • Snorfietsen
  • Scooters
  • Elektrische fietsen zonder trapondersteuning

De volgende motorvoertuigen vallen er niet onder:

  • Motorfietsen met 3 of 4 wielen
  • Gehandicaptenvoertuigen
  • Bestelwagens met gewicht van meer dan 3.500 kg
  • Motorrijtuigen met beperkte snelheid zoals mobiele kraan, maaidorsers, maishakselaars, shovels
  • Vrachtwagens
  • Bussen
  • Land- en bosbouwvoertuigen zoals tractoren

In deze branche komen bedrijven voor die één soort voertuig demonteren (bijvoorbeeld alleen autowrakken) én bedrijven die meerdere soorten voertuigen (bijvoorbeeld autowrakken en wrakken van motorfietsen) demonteren.

Een voertuigdemontagebedrijf scheidt de voertuigwrakken in verschillende, veelal gevaarlijke, afvalstromen Het bedrijf en zorgt ook voor afvoer naar het hergebruik- en afvalstoffencircuit.

Autowrak

Een auto is een wrak als de kentekenplaat of het chassisnummer bij de RDW de status "wrak" heeft of het voertuig rijtechnisch in onvoldoende staat is en het niet meer mogelijk is om op rendabele wijze het voertuig in voldoende staat te brengen. Dan is er namelijk sprake van een afvalstof. Uitzonderingen hierop zijn historische voertuigen van 40 jaar of ouder, voertuigen met verzamelwaarde en voor musea bestemde voertuigen.

Welke activiteiten

De hoofdactiviteit van deze bedrijven is het demonteren van wrakken van motorvoertuigen. Activiteiten die daar direct mee samenhangen zijn:

  • Opslaan van wrakken voor en na demontage
  • Aftappen en opslaan van vloeistoffen
  • Demonteren en opslaan van onderdelen
  • Mechanisch bewerken van metaal
  • Neutraliseren airbags en gordelspanners
  • Demonteren LPG-tanks

Overige activiteiten:

  • Afleveren afgetapte brandstoffen (kleinschalig)
  • Opslaan van gevaarlijke stoffen die niet van een motorvoertuig afkomstig zijn
  • Opslaan van gasflessen
  • Wasplaats

Verder kan er verkoop van gedemonteerde onderdelen plaatsvinden of kunnen vloeistoffen in ondergrondse tanks worden opgeslagen. Op deze en eventuele andere activiteiten gaat deze samenvatting niet in.

Welke milieuthema's

De belangrijkste milieuthema’s voor deze branche zijn doelmatig beheer van afvalstoffen, bodem, lozing en externe veiligheid.

Melding, OBM en vergunning

Melding

Bij het starten of veranderen van activiteiten moeten bedrijven dit melden bij het bevoegd gezag. Bij verandering is een melding alleen nodig als een afwijking ontstaat van eerder verstrekte gegevens. Met de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) kan een bedrijf de melding doen. Een melding Activiteitenbesluit moet een aantal algemene gegevens bevatten.

Daarnaast zijn er voor demontage van voertuigen specifieke meldingseisen, zoals gegevens over afvalstoffen en een bodemonderzoek. Ook een akoestisch onderzoek kan nodig zijn.

Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM)

Bedrijven die autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen demonteren hebben vooraf toestemming nodig van het bevoegd gezag om te mogen starten met deze activiteit. Deze toestemming heet de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM). De OBM is nodig als bedrijven voor het eerst autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen gaan demonteren of de opslag van schroot of autowrakken wijzigen.

De AIM geeft aan voor welke aspecten een OBM nodig is en biedt een link naar het Omgevingsloket Online (OLO) om de OBM aan te vragen. Voor de beoordeling van een OBM geldt een termijn van 8 weken met een mogelijke verlenging van 6 weken. Als uit de beoordeling blijkt dat het bedrijf een MER moet maken, dan wordt de OBM geweigerd. Als het bedrijf niet door de BIBOB-toets komt dan kán de OBM worden geweigerd.

De OBM voor het demonteren van wrakken kán ook worden geweigerd als uit de beoordeling blijkt dat het bedrijf de afvalstoffen niet doelmatig beheert.

Wanneer een omgevingsvergunning milieu nodig

Voor veel activiteiten die bij demontagebedrijven plaatsvinden is geen omgevingsvergunning milieu nodig. Er is wel een omgevingsvergunning milieu nodig voor het:

  • demonteren van wrakken van andere motorvoertuigen dan auto’s of tweewielige motorvoertuigen (vrachtwagens, bussen, motorfietsen op drie of vier wielen, tractoren of hijskranen)
  • opslaan van vrijkomende vloeibare gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 50 ton
  • opslaan van gedemonteerde airbags en gordelspanners met een capaciteit van meer dan 1.000 stuks
  • ontsteken van mechanische airbags buiten het autowrak
  • aftappen van LPG uit gedemonteerde LPG-tanks
  • shredderen van gedemonteerde autowrakken met een capaciteit van meer dan 50 ton per dag. Bij aanwezigheid van dergelijke grote shredderinstallaties kan er ook sprake zijn van een IPPC-installatie.

IPPC-installatie

Shredderinstallaties zijn IPPC-installaties als ze zijn bestemd voor:

  • de verwijdering van metaalafval met een capaciteit van meer dan 50 ton per dag;
  • de nuttige toepassing, of een combinatie van nuttige toepassing en verwijdering van metaalafval met een capaciteit van meer dan 75 ton per dag.

Onder metaalafval vallen ook autowrakken en de (metalen) onderdelen daarvan.

Ook voor andere activiteiten kan een omgevingsvergunning milieu nodig zijn. De AIM geeft aan of er activiteiten plaatsvinden waarvoor een omgevingsvergunning milieu nodig is.

Wanneer een watervergunning nodig

Bedrijven die voertuigen demonteren hebben soms een watervergunning nodig als zij lozen op oppervlaktewater. Het afvalwater afkomstig van demontage en opslag van gedemonteerde onderdelen en afgetapte vloeistoffen gaat in de meeste gevallen naar het vuilwaterriool. Deze lozingen zijn geregeld in het Activiteitenbesluit.

Activiteiten en maatregelen

Per activiteit zijn voorschriften in het Activiteitenbesluit en maatregelen in de Activiteitenregeling opgenomen. De website van InfoMil geeft uitgebreide informatie over de voorschriften en maatregelen voor de verschillende activiteiten.

De voorschriften en maatregelen voor de kenmerkende activiteiten binnen de branche staan hieronder kort toegelicht.

Opslaan en afvoeren van voertuigwrakken

Opslaan “natte” autowrakken

“Natte” autowrakken zijn autowrakken waaruit de vloeistoffen nog niet zijn afgetapt of de vloeistofhoudende onderdelen nog niet zijn gedemonteerd. Het bedrijf mag “natte” autowrakken niet stapelen en moet deze autowrakken boven een vloeistofdichte vloer of verharding opslaan. Afvalwater afkomstig van de opslagplaats voor "natte" autowrakken moet het bedrijf in principe op het vuilwaterriool lozen via een goed functionerende slibvangput en olie-afscheider.

Opslaan “natte” wrakken van tweewielige motorvoertuigen

Wrakken van tweewielige motorvoertuigen moet het bedrijf na ontvangst opslaan boven een vloeistofdichte vloer of verharding of direct inspecteren op lekkage.

Na inspectie op lekkage moet het bedrijf de tweewielerwrakken die lekken opslaan boven een een vloeistofdichte vloer of verharding of boven een lekbak. Als het bedrijf deze wrakken opslaat boven een lekbak, dan moet het bedrijf de vloeistoffen binnen 24 uur na ontvangst van het wrak aftappen. De tweewielerwrakken die niet lekken moet het bedrijf opslaan boven een vloeistofkerende vloer, een lekbak of een vloeistofdichte vloer of verharding.

Afvalwater afkomstig van de opslagplaats voor “natte” wrakken moet het bedrijf in principe op het vuilwaterriool lozen via een goed functionerende slibvangput en olie-afscheider.

Opslaan “droge” voertuigwrakken

Uit een “droog” voertuigwrak zijn alle vloeistoffen en vloeistofhoudende onderdelen verwijderd. Deze voertuigwrakken mag het bedrijf zonder bodembeschermende voorzieningen opslaan.

Toezichthouders moeten de “droge” autowrakken die nog niet klaar zijn voor afvoer naar een shredderinstallatie kunnen inspecteren. Het bedrijf mag deze autowrakken daarom maximaal twee hoog stapelen. De maximale stapelhoogte is 4,5 meter. Voorwaarde is dat ook de batterijen en ontplofbare onderdelen al zijn gedemonteerd. Het bevoegd gezag kan met maatwerk een andere stapelhoogte voorschrijven.

Afvoeren autowrakken

Het bedrijf mag autowrakken alleen afvoeren naar een bedrijf met een shredderinstallatie. In de shredderinstallatie moet een scheiding plaatsvinden tussen direct te recyclen metaalschroot en andere shredderafvalstoffen.

Vóór afvoer naar een shredderinstallatie mag het bedrijf de autowrakken wel tijdelijk beschikbaar stellen aan een instelling voor oefen- en opleidingsdoeleinden (bijvoorbeeld de brandweer).

Dit is alleen toegestaan als het demontagebedrijf de vloeistoffen, LPG-tank, accu, oliefilters, PCB/PCT-houdende condensatoren, batterijen en ontplofbare onderdelen uit de autowrakken heeft gehaald. Het bevoegd gezag kan met maatwerk aanvullende eisen stellen aan het ter beschikking stellen aan een instelling voor oefen- en opleidingsdoeleinden.

Herkenbaarheid wrak van een auto

Een wrak van een auto moet herkenbaar blijven als voertuig (de identiteit én inhoud van het wrak). Daarom is pletten, knippen of op een andere manier verkleinen maar beperkt toegestaan.

Mechanisch bewerken van metaal

Shredderen is een droogverspanende bewerking. Het knippen is een spaanloze bewerking van metaal. Het snijbranden van schroot is een thermische bewerking. Voor deze activiteiten gelden emissie-eisen en als sprake is van bodembedreigende vloeistoffen, zoals aanhangende olie, zijn bodembeschermende voorzieningen noodzakelijk.

Werkzaamheden inpandig of uitpandig

Om overlast van stofdeeltjes naar de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen, moet het bedrijf bewerkingen van metalen inpandig uitvoeren. Alleen als het onmogelijk is deze activiteiten inpandig uit te voeren vanwege het volume of het gewicht van het te bewerken object, is het verbod om buiten te bewerken niet van toepassing. Metaal wordt vaak buiten in stukken gesneden, waarna de verdere bewerking binnen kan plaatsvinden. Het mechanisch verkleinen van schroot met knip- of breekinstallaties kan dus soms ook in de open lucht plaatsvinden. Bij activiteiten in de buitenlucht is de emissieconcentratie-eis niet van toepassing, maar moet het bedrijf stofarme technieken toepassen. Als dat niet mogelijk is, moet het bedrijf een doelmatige omkapping plaatsen.

Bronafzuiging

Bedrijven moeten maatregelen treffen om diffuse emissies te beperken en om te voldoen aan de emissie-eisen. Het bedrijf moet stof en gassen, die vrijkomen bij de activiteit, doelmatig aan de bron afzuigen. Dit kan werkplekafzuiging zijn of afzuiging van een afgesloten ruimte waar de werkzaamheden plaatsvinden.

De afvoer van de afgezogen stof en gassen naar de buitenlucht moet bovendaks en omhooggericht plaatsvinden. Hiervan kan het bedrijf alleen afwijken als binnen 50 meter geen gevoelige gebouwen zijn gelegen. Ook op een gezoneerd industrieterrein en een bedrijventerrein met minder dan 1 gevoelig gebouw per hectare is bovendakse afvoer niet verplicht.

Emissie-eis stof en filter

Het bedrijf voldoet aan de emissie-eis voor stof als de afgezogen stof en gassen door een doelmatig werkend filter worden geleid. Een filter werkt doelmatig als het goed gedimensioneerd en in goede staat van onderhoud is. Ook moet het bedrijf het filter periodiek controleren en zo vaak als nodig is schoonmaken en vervangen.

Voldoet het bedrijf op een andere manier aan de emissie-eis? Dan kan het bevoegd gezag eenmalig een meting eisen waarmee het bedrijf aantoont dat het aan de eisen voldoet.

Bodembeschermende voorziening

In twee gevallen moet het mechanisch bewerken van metaal plaatsvinden boven een bodembeschermende voorziening:

  • als het bedrijf bodembedreigende stoffen gebruikt, of
  • als gebruik wordt gemaakt van een installatie met een oliecircuit bij het mechanisch verkleinen van metaal

Aftappen vloeistoffen

Het bedrijf moet binnen 10 dagen na ontvangst van het voertuigwrak alle vloeistoffen aftappen.

Is het noodzakelijk dat er olie in een onderdeel zit, om dat onderdeel als product te kunnen recyclen? Dan kan het bedrijf afzien van het aftappen van de oliën.

Het aftappen van vloeistoffen moet gebeuren boven een vloeistofdichte vloer of verharding. Afvalwater afkomstig van een vloeistofdichte vloer of verharding moet het bedrijf in principe op het vuilwaterriool lozen via een goed functionerende slibvangput en olie-afscheider.

Opslaan van afgetapte of gedemonteerde bodembedreigende en/of gevaarlijke (vloei)stoffen in verpakking

Bodembeschermende voorziening bij vloeistoffen

Afgetapte remvloeistof, koelvloeistof, afgewerkte olie, ruitensproeiervloeistof en airconditioningsvloeistof zijn bodembedreigende (en vaak ook gevaarlijke) vloeistoffen.

Bodembedreigende vloeistoffen in verpakking kan een bedrijf op twee manieren opslaan:

  • in een deugdelijke gesloten verpakking opslaan boven een vloeistofkerende vloer, een lekbak of een vloeistofdichte vloer. Een deugdelijke gesloten verpakking is bijvoorbeeld een verpakking die voldoet aan de eisen van de ADR.
  • in een open verpakking of een niet deugdelijk gesloten verpakking, moet boven een lekbak of een vloeistofdichte vloer.

Bodembeschermende voorziening vaste stoffen

Opslag van gedemonteerde bodembedreigende vaste stoffen in verpakking vindt plaats boven een vloeistofkerende vloer, een lekbak of een vloeistofdichte vloer.

Afgetapte gevaarlijke vloeistoffen

Gevaarlijke vloeistoffen zijn bijvoorbeeld airconditioningsvloeistoffen, diesel of benzine.

De opslag van gevaarlijke stoffen in verpakking moet vanaf bepaalde hoeveelheden (meestal vanaf 25 of 50 liter) voldoen aan bepaalde voorschriften uit de PGS 15.

Een belangrijke eis uit de PGS 15 is dat de opslagvoorziening moet zijn uitgevoerd als een brandcompartiment (WBDBO van ten minste 60 minuten). Diesel in verpakking met een vlampunt tussen de 60 en 100 graden Celsius hoeft niet opgeslagen te worden volgens PGS 15.

Voor opslag van brandbare gevaarlijke stoffen in verpakking van meer dan 2.500 kilogram en minder dan 10.000 kilogram geldt een veiligheidsafstand (tussen de opslagvoorziening en de dichtstbijzijnde woning van derden) van ten minste 20 meter.

Deze afstand mag ten minste 8 meter zijn als de opslagvoorziening een WBDBO heeft van ten minste 60 minuten. Ook mag de afstand ten minste 8 meter zijn als er tussen de opslagvoorziening en de woning van derden een brandwerende voorziening van voldoende omvang is. Zoals een brandmuur met een WBDBO van 60 minuten en een hoogte en lengte van twee meter aan weerszijden van de opslagvoorziening.

WBDBO

WBDBO staat voor Weerstand tegen Brand-Doorslag en Brand-Overslag. De WBDBO is samengesteld uit drie deelaspecten: vlamdichtheid, stabiliteit en thermische isolatie. NEN 6069 geeft voor elk van deze aspecten de criteria aan, welke overeenkomen met een bepaalde WBDBO.

Onder strikte voorwaarden is het toegestaan om afgetapte benzine en diesel bovengronds op te slaan in stationaire verpakkingen van maximaal 270 liter. Zo is het bedrijf verplicht om deze verpakkingen te laten installeren en repareren (volgens BRL K903) door een daartoe gecertificeerd bedrijf en geldt een aantal voorschriften uit PGS 30. Deze verpakking moet voldoen aan de eisen voor bovengrondse opslagtanks.

Opslaan van afgetapte vloeistoffen in bovengrondse tanks

Diesel, afgewerkte olie, smeerolie of andere bodembedreigende vloeistoffen

Een opslagtank voor afgewerkte olie, smeerolie of andere bodembedreigende vloeistoffen moet boven een lekbak zijn geplaatst of dubbelwandig met lekdetectie zijn uitgevoerd. Het bedrijf moet een lekdetectiesysteem jaarlijks laten keuren.

De opslagtank en de vulleiding moeten zijn voorzien van een overvulbeveiliging. De vulpunten en aftappunten van de tank moeten boven een vloeistofdichte vloer of verharding of boven een lekbak of vulpunt morsbak zijn geplaatst.

Een opslagtank voor afgewerkte olie moet het bedrijf minimaal 1 keer per jaar laten legen.

Installatie, onderhoud, keuring en verwijdering dieseltanks (PGS 30)

De opslag van diesel in bovengrondse tanks moet in aanvulling op de eisen uit het Activiteitenbesluit zelf, ook voldoen aan bepaalde eisen uit PGS 30. Voor de locatie van dieseltanks gelden minimale afstanden tot de erfafscheiding en andere objecten binnen het bedrijf.

Het bedrijf moet deze tanks laten installeren en onderhouden door een gecertificeerd bedrijf. Voor elke tank moet het bedrijf een installatiecertificaat kunnen tonen dat is afgegeven door een gecertificeerd bedrijf. Elke 15 jaar moet het bedrijf de tanks laten beoordelen en keuren door een gecertificeerd bedrijf.

Oude dieseltanks mogen alleen verwijderd worden door een gecertificeerd bedrijf. Het bedrijf moet dit kunnen aantonen met een saneringscertificaat dat is afgegeven door een gecertificeerd bedrijf.

Demonteren en opslaan van onderdelen

Het bedrijf moet binnen 10 dagen na ontvangst van het voertuigwrak de volgende onderdelen demonteren:

  • LPG-tanks, inclusief LPG
  • accu’s, inclusief accuzuren
  • oliefilters
  • PCB/PCT-houdende condensatoren
  • batterijen
  • ontplofbare onderdelen (zoals niet-geneutraliseerde airbags en gordelspanners). Elektrische airbags en gordelspanners zijn uitgezonderd

Voordat het bedrijf de autowrakken afvoert naar een shredderinstallatie, moet het de volgende onderdelen demonteren:

  • banden
  • glas
  • grote kunststofonderdelen (zoals bumpers, instrumentenborden en vloeistoftanks)
  • metalen onderdelen met koper, aluminium of magnesium
  • katalysatoren
  • onderdelen met lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom
  • niet-geneutraliseerde elektrische airbags en gordelspanners

Banden, glas, grote kunststofonderdelen en metalen onderdelen met koper, aluminium of magnesium hoeven niet te worden gedemonteerd als deze onderdelen later in het shredderproces worden afgescheiden voor recycling.

Het bedrijf moet de onderdelen op een manier opslaan dat de mogelijkheden voor recycling of nuttige toepassing van onderdelen of materialen behouden blijven.

LPG-tanks

Het bedrijf moet LPG-tanks in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte demonteren. Er mogen maximaal 24 gedemonteerde niet-afgetapte LPG-tanks aanwezig zijn. Gedemonteerde niet-afgetapte LPG-tanks voert het bedrijf minimaal 1 keer per zes maanden af.

Demontagebedrijven mogen zonder omgevingsvergunning milieu geen LPG aftappen uit LPG-tanks. Afgetapte en niet-afgetapte LPG-tanks slaat het bedrijf gescheiden op, waarbij duidelijk zichtbaar is welke LPG-tanks niet zijn afgetapt. Voor de opslag van gedemonteerde LPG-tanks gelden dezelfde eisen als voor opslag van gasflessen (zie opslaan gasflessen).

Accu’s

Het bedrijf moet gedemonteerde accu’s rechtop boven een vloeistofdichte vloer of verharding of boven een lekbak opslaan.

Oliefilters, oliehoudende poetsdoeken en absorptiemateriaal

Bodembedreigende stoffen zoals oliefilters, oliehoudende poetsdoeken, andere oliehoudende onderdelen en gebruikt absorptiemateriaal moet het bedrijf opslaan boven een vloeistofdichte vloer of verharding. Bij opslag in een deugdelijke verpakking kan het bedrijf volstaan met een vloeistofkerende vloer of een lekbak. Bij het opslaan van gevaarlijke afvalstoffen in een deugdelijke verpakking moet de verpakking gesloten zijn of boven een lekbak zijn geplaatst.

Airbags en gordelspanners

Airbags en gordelspanners zijn ontplofbare onderdelen die het bedrijf binnen 10 dagen uit het voertuigwrak moet demonteren. Tenzij ze zijn geneutraliseerd door middel van het laten ontsteken in het voertuigwrak of als het elektrische airbags en gordelspanners betreffen. In dat geval mogen de airbags en gordelspanners er ook later uit worden gehaald tijdens het demonteren.

De meeste airbags in bestaande voertuigen zijn elektronische airbags. Oudere voertuigen kunnen nog mechanische airbags hebben. Het ontsteken van mechanische airbags kan alleen buiten het voertuigwrak, waarvoor heeft het bedrijf een omgevingsvergunning milieu nodig heeft.

Het ontsteken van airbags moet met een neutralisatietechniek uit NEN-norm 7557.

Als een bedrijf 5.000 of meer autowrakken per jaar demonteert, moet het de werkplek of de afgesloten ruimte waarin het ontsteken plaatsvindt afzuigen. De afgezogen stof en gassen moet het bedrijf filteren en bovendaks en omhooggericht afvoeren.

Het bedrijf moet het filter periodiek controleren en zo vaak als nodig is schoonmaken. Bij bedrijven die geen filter hebben, kan het bevoegd gezag eenmalig een meting eisen waarmee het bedrijf aan moet tonen dat het aan de emissie-eisen voor stof voldoet.

Het bedrijf moet gedemonteerde airbags en gordelspanners gescheiden opslaan van andere stoffen of materialen. Dit kan bijvoorbeeld door een gaasafscheiding of door opslag in een apart brandcompartiment.

Het demontagebedijf moet airbags en gordelspanners opslaan in een container of in een afgescheiden deel van een ruimte met voldoende drukontlastingsmogelijkheden. De opslag mag niet toegankelijk zijn voor onbevoegden, roken en open vuur zijn verboden en de toegang tot de opslag moet gemarkeerd zijn. Het bedrijf moet mechanische airbags gescheiden opslaan van gordelspanners. Airbags moeten met de afdekkap omhoog worden geplaatst.

Opslaan gasflessen

De opslag van gasflessen met een waterinhoud van in totaal meer dan 125 liter moet voldoen aan bepaalde voorschriften uit PGS 15. Een belangrijke eis uit PGS 15 is dat de opslagvoorziening moet zijn uitgevoerd als een brandcompartiment (WBDBO van ten minste 60 minuten).

Hieraan kan het bedrijf voldoen door het toepassen van brandwerendheid, voldoende afstand (tot gebouwen en erfgrens) of een combinatie hiervan.

Gedemonteerde LPG-tanks worden ook gezien als gasflessen.

Tankplaats voor eigen gebruik van afgetapte brandstoffen (< 25.000 liter per jaar)

Het bedrijf moet bij minder dan 25.000 liter getankte brandstof per jaar bij de tankplaats ten minste een vloeistofkerende vloer met interne werkinstructie hebben als bodembeschermende maatregel.

Het bedrijf moet afvalwater van een vloeistofkerende vloer bij een tankplaats lozen op het vuilwaterriool via een goed functionerende slibvangput en olie-afscheider.

Verder geldt voor de afleverinstallatie een aantal eisen uit PGS 30. Deze eisen moeten overvullen, ongewenst leeglopen en ongewenst gebruik door onbevoegden voorkomen.

Tankplaatsen voor benzine mogen niet inpandig zijn als ze na 1 januari 2012 geïnstalleerd zijn.

Uitwendig reinigen van motorvoertuigen

Het uitwendig reinigen van motorvoertuigen moet plaatsvinden boven een vloeistofdichte vloer of verharding. Als er maximaal één motorvoertuig per week wordt gewassen is een vloeistofdichte voorziening niet verplicht. Een andere bodembeschermende voorziening is in dat geval ook niet nodig.

Afvalwater afkomstig van een vloeistofdichte vloer bij een wasplaats moet het bedrijf in principe op het vuilwaterriool lozen via een goed functionerende slibvangput en olie-afscheider.

Bij gebruik van een mobiele wasinstallatie moet het bedrijf de vloeistoffen opvangen en op een juiste manier afvoeren. Dit kan via een goed functionerende slibvangput en olie-afscheider op het vuilwaterriool of als oliehoudende afvalstroom naar een erkende verwerker. Een mobiele wasinstallatie mag maximaal zes maanden op dezelfde plek staan.

Meer informatie

De website van InfoMil geeft uitgebreide informatie over voertuigdemontage. Overheden kunnen met vragen terecht bij de helpdesk van Kenniscentrum InfoMil. Bedrijven kunnen met vragen terecht bij hun koepelorganisatie (STIBA of ARN) of bij Antwoord voor bedrijven.


Ondernemingsdossier

Het Ondernemingsdossier stelt een onderneming in staat om bepaalde informatie uit de eigen bedrijfsvoering eenmalig beschikbaar te stellen aan overheden zoals toezichthouders en vergunningverleners.

Als een bedrijf een bepaalde maatregel moet treffen, dan signaleert het Ondernemingsdossier dat.

Als een bedrijf een omgevingsvergunning milieu of OBM moet aanvragen, of een maatregel moet treffen, dan geeft het Ondernemingsdossier dat aan. Het dossier biedt een directe link naar de AIM.