Bevoegd gezag

De hoofdregel (art. 2.4, lid 1 Wabo) is dat burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak wordt of zal worden uitgevoerd beslissen op een aanvraag om omgevingsvergunning. In bijzondere situaties moet worden afgeweken van de hoofdregel. Hieronder worden de uitzonderingen kort beschreven.

Gedeputeerde staten treden in de plaats van burgemeester en wethouders:

  • Voor de beslissing op een aanvraag art. 2.1, lid 1, onder a, b, c of Wabo als dit in een provinciaal inpassingsplan zo is vastgelegd (art. 3.1, onder a Bor).
  • Ten behoeve van een project van provinciaal belang wordt afgeweken van de geldende planologische regels (art. 3.1, onder b Bor).
  • Als de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoord of een inrichting waarop het BRZO1999 van toepassing is (art. 3.3, lid 1 Bor).
  • Als de aanvraag betrekking heeft op een activiteit in, op, onder of over een gesloten stortplaats waar de in art. 8.49 Wm bedoelde zorg wordt uitgevoerd (art. 3.4 Bor).
  • Als de aanvraag betrekking heeft op een project dat zal worden uitgevoerd op een plaats waar eerder door GS een omgevingsvergunning is verleend (art. 2.4, lid5 Wabo).

De minister van Binnenlandse Zaken treedt in de plaats van burgemeester en wethouders:

  • Voor de beslissing op een aanvraag art. 2.1, lid 1, onder a, b, c of Wabo als dit in een rijksinpassingsplan zo is vastgelegd (art. 3.2, onder a Bor).
  • Ten behoeve van een project van nationaal belang wordt afgeweken van de geldende planologische regels (art. 3.2, onder b Bor).
  • Als de aanvraag betrekking heeft op een inrichting cat. 29, bijlage I Bor (art. 3.3, lid 2 bor).
  • Als de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die in hoofdzaak is gelegen in de territoriale zee op een plaats die geen deel uitmaakt van een gemeente of provincie (art. 3.3, lid 3 Bor).
  • Als er sprake is van een door de minister aangewezen project van algemeen belang (art. 2.4, lid 4 Wabo).
  • Als de aanvraag betrekking heeft op een project dat zal worden uitgevoerd op een plaats waar eerder door de minister een omgevingsvergunning is verleend (art. 2.4, lid 5 Wabo).

De minister van Economische Zaken treedt in de plaats van burgemeester en wethouders:

  • Als de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die in hoofdzaak een mijnbouwwerk is of op mijnbouwwerken die geen inrichtingen zijn (art. 3.3, lid 4 Bor).

Een hoger bevoegd gezag treedt in de plaats van een lager bevoegd gezag als op het project al een omgevingsvergunning rust die eerder door dat hogere bevoegd gezag is verleend (art. 2.4, lid 5, Wabo).