Systematiek vroegere stankregelgeving

Vraag

Hoe zag vroeger, vóór de Wet geurhinder en veehouderijen, in hoofdlijnen de algemene toetsingssystematiek van de Wet milieubeheer eruit bij de het verlenen van milieuvergunningen aan veehouderijen voor het aspect geur?

Antwoord

Geschiedenis

Oorspronkelijk was het houden van dieren onder de Hinderwet niet vergunningplichtig. Daar waar het houden van dieren tot overlast leidde, moest het bevoegde gezag dit met de APV oplossen. De opslag van mest was wel al sinds jaar en dag vergunningplichtig onder de Hinderwet. Het was in die tijd nog niet zo dat één vergunningplichtig onderdeel (het houden van mest) de hele inrichting vergunningplichtig maakte. In 1967 kwam hier verandering in. In dat jaar besliste de Kroon voor het eerst dat de mestopslag bij een veehouderij de hele inrichting vergunningplichtig maakte. Door deze uitspraak gold voor vrijwel alle veehouderijen in Nederland de vergunningplicht. Eén van de aspecten voor de vergunningverlening was vanaf dat moment de geurhinder van het houden van dieren voor de omgeving.

Stankrichtlijnen

Al sinds 1971 waren er richtlijnen voor het bevoegde gezag om de geur vanuit stallen te beoordelen bij de vergunning. Vrijwel alle gemeenten in Nederland maakten ook feitelijk gebruik van deze richtlijnen. Bij de beoordeling van vergunningaanvragen op geur van veehouderijen kwamen er op een gegeven moment drie richtlijnen:

  • Brochure Veehouderij en Hinderwet uit 1985
  • Rapport Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderijen (Publikatiereeks Lucht nr. 46) uit 1985
  • En in 1996: de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, die de eerdere richtlijnen deels verving

Brochure 1985

De bestuursrechter accepteerde Brochure veehouderij en Hinderwet uit 1985 vanaf het begin als het beoordelingskader voor de aanvaardbaarheid van geur vanuit dierenverblijven. De Brochure 1985 gaf een methode om te bepalen welke afstand tenminste nodig was tussen stallen en stankgevoelige objecten van derden.

De afstand die in een bepaalde situatie minstens nodig was, hing af van:

  • Aantal dieren
  • Soort dieren
  • Wijze van houden van de dieren
  • Stankgevoeligheid van het object

De Brochure 1985 gaf alleen een beoordelingskader voor de stank van dieren in intensieve veehouderijen. Intensieve diersoorten waren diersoorten die uitsluitend of in overwegende mate in de stal gehuisvest stonden, zoals kippen, varkens en vleesstieren. Het onderscheid intensieve/ niet-intensieve diersoorten is niet helemaal zuiver. De Brochure 1985 noemde namelijk voor schapen een omrekeningsfactor, terwijl schapen vaak maar kort op stal zijn (aflammerperiode) en daarmee feitelijk niet-intensief waren. Niet-intensieve diersoorten, zoals melkrundvee en paarden, stonden niet in de Brochure 1985.

Om de minimumafstand tot stankgevoelige objecten te bepalen, rekende het bevoegde gezag eerst de vergunde en/of aangevraagde dieren naar mve om. Bijlage 7 van de Brochure 1985 gaf omrekeningsfactoren voor de omrekening van de verschillende diersoorten. De omrekeningsfactor was afhankelijk van de diersoort en de wijze van houden van de dieren (bijvoorbeeld kippen onder de batterij of scharrelkippen).

Bijlage 6 van de Brochure 1985 bevatte een afstandsgrafiek. Daaruit bleek de minimumafstand tot een stankgevoelig object bij een bepaalde hoeveelheid mve. Hoe meer mve, hoe groter de afstand. Meten van de afstand ging door de kortste afstand te nemen van de gevel van de stal tot de gevel van het stankgevoelige object.

Bijlage 6 van de Brochure 1985 verdeelde de stankgevoelige objecten in vier beschermingscategorieën (I, II, III en IV). Categorie I objecten kregen de meeste bescherming tegen stankhinder en categorie IV objecten de minste. Bij een gelijk aantal mve, was de minimumafstand voor een categorie I object groter dan tot een categorie II object.

Omgevingscategorieën

De vier categorieën waren:

Categorie I: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen:

  1. de bebouwde kom;
  2. stankgevoelige objecten (ziekenhuizen, sanatorium, internaat, etc.);
  3. objecten voor verblijfsrecreatie (bungalowpark, camping (uitgezonderd verblijfsrecreatie op kampeerboerderijen), etc.).

Categorie II: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen:

  1. niet-agrarische bebouwing, geconcentreerd in lintbebouwing buiten de bebouwde kom, langs wegen, vaarten, dijken, etc.;
  2. meerdere verspreid liggende niet-agrarische bebouwingen die aan het desbetreffende buitengebied een woonfunctie verlenen;
  3. objecten voor dagrecreatie (zwembaden, speeltuinen, etc.).

Categorie III: In de directe omgeving van het bedrijf is gelegen:

Een enkele niet-agrarische bebouwing in het buitengebied.

Categorie IV: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen:

Andere agrarische bedrijven.

De categorie-omschrijvingen van de Brochure 1985 waren niet limitatief. Objecten die niet expliciet genoemd stonden, konden dus toch onder een bepaalde beschermingscategorie vallen.

Deze wijze van beoordelen gold niet voor nertsen en konijnen. Daarvoor gaf de Brochure 1985 vaste afstanden, die afhingen van het aantal dieren en de categorie waaronder het stankgevoelig object valt.

Verder ging de Brochure 1985 ook in op een aantal bijzondere situaties. Bijvoorbeeld paragraaf 8: voor bestaande bedrijven gold de mogelijkheid om de brochure terughoudend toe te passen. Dat kon alleen bij de eerste vergunningverlening voor een bedrijf dat voldeed aan de criteria van paragraaf 8 (ABRvS, 200506034/1, 8 maart 2006). En paragraaf 7 van de Brochure 1985 gaf een regeling voor de beoordeling van recent ontstane burgerwoningen.

Cumulatierapport

Het rapport Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderijen (Publikatiereeks Lucht nr. 46) uit 1985 gaf een methode voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van cumulatieve geurhinder van intensieve veehouderijen.

Richtlijn 1996

De Richtlijn 1996 volgde op dezelfde systematiek als de Brochure 1985. Het bevoegde gezag moest intensieve diersoorten omrekenen naar mve en dan uit de grafiek de minimumafstand tot afleiden.

Ook de Richtlijn 1996 kende een vier beschermingscategorieën, zij het met een andere indeling. Globaal kwam de andere indeling er op neer, dat burgerwoningen in het buitengebied een categorie minder bescherming kregen. Deze indeling is door de rechter verworpen. Daarom ging de indeling van de Brochure weer gelden.

Verder kende de Richtlijn 1996 ook een cumulatieregeling. Deze heeft de rechter ook verworpen. Het Cumulatierapport ging op dat punt weer gelden.

Omrekeningsfactoren

In de Richtlijn 1996 stonden meer omrekeningsfactoren ( dus voor meer diercategorieën) dan in de Brochure 1985. Bijvoorbeeld factoren voor Groen Label-stallen en voor diersoorten die nog niet in de Brochure 1985 genoemd werden (bijlage 1). Ook was nieuw de tabel met vaste afstanden voor bijvoorbeeld rundvee, pelsdieren, konijnen, paarden en struisvogels (bijlage 2). De Richtlijn 1996 was dus ook van toepassing op niet-intensieve diersoorten. Opvallend was dat paarden en struisvogels wel genoemd werden als diersoort maar dat er geen afstand in stond.

Andere aspecten die in de Richtlijn 1996 aan de orde kwamen, waren:

  • Functieverandering
  • Omgekeerde werking van de richtlijn
  • Omgaan met overbelaste situaties
  • Gebiedsgerichte beoordeling (kon niet toegepast worden omdat de omgevingscategorieën van de Richtlijn 1996 niet toegepast mochten worden
  • Beoordeling van bestaande bedrijven zonder (toereikende) vergunning

De Richtlijn 1996 was de opvolger van de Brochure 1985 en het Cumulatierapport. Voornaamste reden voor het opstellen van de Richtlijn 1996 was, dat de Brochure 1985 volgens een motie van de Tweede Kamer de dynamiek van de veehouderij in Nederland blokkeerde. Daarnaast wilde het ministerie de meest recente milieutechnische inzichten in een nieuwe richtlijn verwerken.

Wet stankemissie veehouderijen

Van 1 mei 2003 tot 1 januari 2007 gold voor een gedeelte van Nederland de Wet stankemissie veehouderijen (Wsv). Die gold dus naast de stankrichtlijnen.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij heeft de stankrichtlijnen én de Wsv vervangen. Voor de beoordeling van omgevingsvergunningen milieu voor geur van veehouderijen geldt nu dus deze Wet geurhinder en veehouderij.



APV

Algemene Plaatselijke Verordening

mve

mestvarkeneenheid