Wanneer moet ik de omgevingsvergunning milieu intrekken bij ontoelaatbare milieugevolgen?

Vraag

Wanneer moet het bevoegd gezag de omgevingsvergunning milieu voor een veehouderij intrekken vanwege ontoelaatbaar overbelaste situatie voor geur of ammoniak?

Antwoord

Dat hangt van de omstandigheden van het geval af.

Als er sprake is van een ontoelaatbaar overbelaste situatie voor geur en/of ammoniak moet het bevoegd gezag de omgevingsvergunning milieu intrekken. Dat volgt uit artikel 2.33 lid 1 onder d Wabo. Het gaat hier om type C-inrichtingen - die naast het Activiteitenbesluit een omgevingsvergunning milieu hebben. Voor deze omgevingsvergunning is bij geur de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetstingskader en voor ammoniak de Wet ammoniak en veehouderij (Wav).

Intrekken van de Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) vanwege ontoelaatbare situaties is niet mogelijk, lees meer in Wanneer kan ik een OBM intrekken?

Als de vergunning voldoet aan de Wav en Wgv, zal niet snel sprake zijn van ontoelaatbaar ernstige nadelige milieugevolgen (voor ammoniak en geur).

Meer over ammoniak

Op 1 mei 2013 heeft de ABRvS een uitspraak gedaan over luchtwassers bij een vleeskalverenbedrijf, zie ABRvS, 201205455/1/T1/A1.

Meer over geur

De Wgv sluit toepassing van artikel 2.33 Wabo niet uit, maar bij toepassing van dit artikel zullen de criteria van de Wgv in hoge mate het referentiekader bepalen. Dus: als de aanvraag voldoet aan de Wgv, zal het bevoegd gezag niet (snel) zal toekomen aan de kwestie intrekken van de vergunning met artikel 2.33 Wabo.

Maar: als er sprake is van een (ernstige) overschrijding van de bandbreedte van artikel 6 van de Wgv, dan is dat misschien wel mogelijk. De bestaande vergunde rechten moeten worden gerespecteerd, zie de Memorie van Toelichting bij het voorstel van de Wgv (pdf, 77 kB) bij artikel 3 (pagina 19). Daar staat dat het wetsvoorstel geen saneringsverplichting voor bestaande overbelaste situaties bevat, maar dat artikel 8.25 eerste lid onder a Wm (inmiddels artikel 2.33 Wabo) over "onaanvaardbare overbelaste situaties" onverkort van toepassing blijft.

In ABRvS nr. 200901546/1/M2 van 11 november 2009 wordt voldaan aan de normering in de Wgv en daarom kan niet worden gesproken van een overbelaste situatie of ontoelaatbaar nadelige gevolgen: "Uit de door het college uitgevoerde berekening blijkt dat de geurbelasting van de inrichting voldoet aan de voor het betreffende gebied (buiten bebouwde kom) geldende norm van 8 OUE/m3 uit de Wet geurhinder en veehouderij. Er kan dan ook niet worden gesproken van een overbelaste situatie en daarmee evenmin van ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu. Het college heeft zich derhalve niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen reden bestond om de onderhavige vergunning aan te passen of gedeeltelijk in te trekken. Deze beroepsgrond treft geen doel." Zie ook ABRvS nr. 200804178/1/M2 van 3 juni 2009.

In ABRvS nr. 200506513/1 van 22 maart 2006 is onder de Wet stankhinder en veehouderij (Wsv) geen sprake van een ontoelaatbaar overbelaste situatie. De minimumafstand bedoeg 277 meter (categorie IV) respectievelijk 372 meter (categorie III). "Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting zijn er acht woningen ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de afstand van 277 meter, elf woningen ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de afstand van 372 meter en is het dichtstbijgelegen voor stank gevoelige object, de woning aan de Venrayseweg 147, gelegen op een afstand van 170 meter van het dichtstbijgelegen emissiepunt van de inrichting. Van de elf voormelde woningen zijn er 3 gelegen op een afstand van meer dan 300 meter, 5 op een afstand tussen de 200 en 300 meter en 3 op een afstand tussen de 170 en 200 meter van de inrichting. Voorts is gebleken dat de bebouwde kom van Horst is gelegen op ongeveer 1.750 meter, en de bebouwde kom van Castenray op ongeveer 790 meter van de inrichting, hetgeen voldoet aan de normafstand.
Daargelaten het antwoord op de vraag of de woningen in de omgeving van de inrichting dienen te worden aangemerkt als categorie III- of categorie IV-objecten, is de Afdeling van oordeel dat, gelet op de aard van de omgeving, het aantal overbelaste woningen en de mate van overbelasting daarvan, verweerder in redelijkheid het verzoek om wijziging van de vergunning krachtens artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer en het verzoek krachtens artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer heeft kunnen afwijzen. Daarbij neemt de Afdeling ten aanzien van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer in aanmerking dat niet is gebleken van mogelijke maatregelen ter verbetering van de overbelaste situatie die binnen de grondslag van de aanvraag blijven."

In Vz ABRvS, 200103043/1 en 200103043/2, 31 oktober 2001, Someren, JM 2002/53 was het bevoegde gezag terecht niet tot intrekking overgegaan, ook al was sprake van een ontoelaatbaar overbelaste situatie voor stank. Het ging hier om een situatie waarin de afstand 9 meter bedraagt, terwijl het 96 meter moet zijn. De vergunning was terecht niet ingetrokken. Appellant was bekend met situatie op het moment dat hij de woning betrok, die ook nadien niet is gewijzigd. Gelet op ingrijpende gevolgen van intrekking, het feit dat het een historisch gegroeide situatie is, tegen de eerder verleende vergunning geen beroep is ingesteld, er pas klachten zijn vanaf 1995 die bovendien betrekking hebben op veranderingen in strijd met de omgeving, en het feit dat de inrichting is gelegen in het buitengebied en ten opzichte van slechts één enkele woning ontoelaatbare stankoverlast is, is terecht de vergunning niet ingetrokken.