Bij welke aantallen en soort dieren bij een veehouderij ligt de grens voor de plicht omgevingsvergunning milieu?

Vraag

Bij welke aantal dieren heeft een veehouderij een omgevingsvergunning milieu nodig?

Antwoord

Voor een veehouderij is een omgevingsvergunning milieu nodig bij het houden van meer dan:

  • 1.200 vleesrunderen
  • 2.000 schapen of geiten
  • 3.750 gespeende biggen
  • 200 stuks melkrundvee (exclusief vrouwelijk jongvee)
  • 340 stuks vrouwelijk jongvee (inclusief overig melkvee)
  • 100 paarden
  • 50 overige landbouwhuisdieren
  • 750 zeugen
  • 2.000 vleesvarkens
  • 40.000 stuks pluimvee
  • 0 pelsdieren

Dit staat in categorie 8.3 van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het Bor noemt diercategorieën van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) behalve bij pelsdieren. Pelsdieren zijn nertsen (categorie H1 van de Rav).

Beneden de genoemde aantallen is géén omgevingsvergunning milieu nodig voor het houden van dieren. Het gaat hierbij om de aantallen te houden dieren en niet om de capaciteit van de stal. Dat blijkt uit Afdeling Bestuursrecht Raad van State, 201306983/1/A1, 28 mei 2014, Wierden.

Wel kan een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) nodig zijn vanwege het aantal dieren.

IPPC-bedrijven

Voor IPPC-dieren geldt de vergunningplicht vanaf de IPPC-drempels. IPPC-bedrijven zijn vergunningplichtig volgens artikel 2.1 lid 2 Bor. De aantallen staan in de bijlage van de IPPC-richtlijn. En daarom niet ook nog in 8.3 Bor. Het gaat om:

  • zeugen (meer dan 750)
  • pluimvee (meer dan 40.000)
  • vleesvarkens (meer dan 2.000)

De IPPC-richtlijn hanteert een andere definitie voor vleesvarkens dan de Rav en spreekt over mestvarkens. Of er sprake is van een mestvarken kunt u lezen op de pagina Mestvarken/zeug en 25/30 kg voor IPPC.

Overige landbouwhuisdieren

Voor de overige landbouwhuisdieren staat in categorie 8.3 Bor: 'het houden van meer dan 50 landbouwhuisdieren (...) anders dan bedoeld in de onderdelen e tot en met j en anders dan pluimvee, vleesvarkens of zeugen, tenzij de inrichting een kinderboerderij betreft'. (Dit is de tekst zoals die luidt na de reparatie van het Activiteitenbesluit (pdf, 217 kB)). Hiermee bedoelt de wetgever landbouwhuisdieren die:

  • geen pluimvee, vleesvarkens of zeugen (IPPC-dieren) zijn
  • geen dieren zijn die al bij e tot en met j staan (geen vleesrunderen, schapen, geiten, gespeende biggen, melkrundvee, vrouwelijk jongvee, paarden)
  • geen dieren bij een kinderboerderij zijn

Kinderboerderijen hoeven geen omgevingsvergunning milieu te hebben. Behalve als er een andere activiteit dan het houden van dieren plaatsvindt, die vergunningplichtig is.

In de praktijk komt het niet vaak voor dat een bedrijf vergunningplichtig wordt door dit vangnet. Het moet namelijk gaan om landbouwhuisdieren: dieren voor productiedoeleinden (bijvoorbeeld de productie van melk, vlees, wol, eieren) of voor bijvoorbeeld het berijden (manege). Denk aan edelherten die worden gehouden voor de hertenbiefstuk, of fazanten voor de fazantbout. Of bijvoorbeeld aan lama's of alpaca's voor de productie van wol.