Inperking beroep decentrale overheid (Artikel 1.4 Chw)

U vindt hier het jurisprudentieoverzicht voor het ontbreken van beroepsmogelijkheden voor decentrale overheden (Artikel 1.4 Chw) over de periode tot en met januari 2017.

Het gaat alleen om uitspraken die afkomstig zijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Tot en met 31 januari 2017 namen wij alle uitspraken op waarin de Chw voorkwam. Gelet op de huidige gemiddelde aard van deze uitspraken is per 1 februari 2017 besloten om alleen nog de juridisch relevante en daardoor nieuwswaardige uitspraken op te nemen.

Het gaat alleen om uitspraken die afkomstig zijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

ABRvS, 14 oktober 2015, nr. 201309182/1/R2 en 201307579/1/R2

Betreft het beroep tegen de besluiten van 16 juni 2014 van de gemeenteraad van Lelystad tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Lelystad – Larserknoop (reparatie)' en het exploitatieplan 'Lelystad-Larserknoop'.
Oordeel ABRvS:
De raad stelt dat in verband met de samenhang tussen het plan en de uitbreiding van de luchthaven Lelystad de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing is op zijn besluiten van 11 juni 2013. Volgens de raad betekent dit dat het beroep van de RDW gelet op artikel 1.4 van de Chw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten. In onderdeel D, onder 2, van bijlage II bij de Chw is het project Luchthaven Lelystad aangewezen als project als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid. Blijkens de omschrijving in bijlage II heeft dit project betrekking op het vaststellen van de gebruiksmogelijkheden van de luchthaven. Gelet hierop is het bestreden besluit, dat - zoals hiervoor is overwogen onder 3 - voorziet in een bedrijventerrein met een ontsluitingsweg en derhalve niet leidt tot het vaststellen van de gebruiksmogelijkheden van de luchthaven Lelystad, niet een besluit dat is vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van een in bijlage II bij de Chw aangewezen project. Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw is daarom niet van toepassing op het bestreden besluit. Dit betekent dat het beroep van de RDW niet reeds daarom niet-ontvankelijk is.

ABRvS, 10 december 2014 nr. 201110075/4/R4 en 201201853/3/R4

Het gaat om het beroep tegen de door de minister genomen tracébesluit "A2 's-Hertogenbosch-Eindhoven" van 6 juni 2011, het wijzigingsbesluit van 25 januari 2012 en het wijzigingsbesluit van 24 juni 2014.
Oordeel ABRvS:
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Het wijzigingsbesluit 2014 is een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Dit besluit komt niet volledig tegemoet aan de beroepen. Daarom hebben de beroepen van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit 2014. Zoals onder 6.2 van de verwijzingsuitspraak is overwogen, is De Streekraad een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan. Het wijzigingsbesluit 2014 is, evenmin als het tracébesluit, een tot De Streekraad dan wel de provincie Noord-Brabant gericht besluit. Daarom kan De Streekraad ingevolge artikel 1.4 van de Crisis- en herstelwet tegen het wijzigingsbesluit 2014 geen beroep instellen. Om deze reden is het beroep van rechtswege van De Streekraad tegen het wijzigingsbesluit 2014 niet-ontvankelijk.

ABRvS, 5 juni 2013, nr. 201108224/1/A3

Het gaat om het hoger beroep tegen het besluit van 7 oktober 2010 van de ministers van Defensie en Verkeer en Waterstaat om het door het college gemaakte bezwaar tegen het besluit van 11 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard (het besluit van 11 december 2011 betreft de ontheffing van het verbod om het militaire luchtvaartterrein De Kooy voor civiele luchtvaart te gebruiken).
Oordeel ABRvS:
De Kooy is, naar niet in geschil is, een luchthaven, voor het gebruik waarvan ingevolge de Luchtvaartwet een aanwijzingsbesluit vereist was en thans ingevolge de Wet luchtvaart een luchthavenbesluit vereist is.
De Kooy is aangewezen als luchtvaartterrein ten behoeve van de militaire luchtvaart. Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Luchtvaartwet is het daarom verboden het te gebruiken ten behoeve van de civiele luchtvaart, het zogenoemde burgermedegebruik. Het besluit van 11 december 2008 is krachtens artikel 33, tweede lid, van de Luchtvaartwet genomen om uitbreiding van het burgermedegebruik van De Kooy mogelijk te maken. Deze wijziging van de gebruiksmogelijkheden van De Kooy is een ontwikkeling van een luchthaven in de zin van onderdeel 6.1 van bijlage I van de Chw.
Gelet hierop, is het besluit van 11 december 2008 ingevolge een wettelijk voorschrift vereist voor de ontwikkeling van een luchthaven, voor het gebruik waarvan ingevolge de Luchtvaartwet een aanwijzingsbesluit is vereist. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met onderdeel 6.1 van bijlage I, van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van die wet daarom op dit besluit van toepassing. Dat geldt evenzeer voor het besluit van 7 oktober 2010, waarbij op het tegen het besluit van 11 december 2008 gemaakte bezwaar is beslist. Nu het besluit van 7 oktober 2010 na inwerkingtreding van de Chw is genomen, kon het college daar ingevolge het tot afdeling 2 van hoofdstuk 1 behorende artikel 1.4 van de Chw geen beroep tegen instellen.

ABRvS, 5 juni 2013, nr. 201210308/1/R1

Het gaat om het beroep tegen de besluiten van 28 augustus 2012 en 3 september 2012 van de ministers tot vasttelling van het inpassingsplan "Randstad 380 kV-verbinding Noordring Beverwijk - Zoetermeer (Bleiswijk)".
Oordeel ABRvS:
Het Recreatieschap Spaarnwoude is door provinciale staten en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland en de raden en colleges van burgemeester en wethouders van Amsterdam, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer en Velsen bij de regeling Gemeenschappelijke regeling recreatieschap Spaarnwoude ingesteld. Deze regeling is gebaseerd op hoofdstuk IV van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Hierin is bepaald dat de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van een of meer gemeenten, afzonderlijk of tezamen, met provinciale staten, de colleges van gedeputeerde staten of de commissarissen van de Koning, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente onderscheidenlijk provincie bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling kunnen treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van die gemeenten of provincies. Het Recreatieschap Spaarnwoude is derhalve een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. Nu het rijksinpassingsplan niet een tot het Recreatieschap Spaarnwoude gericht besluit is, kan het Recreatieschap Spaarnwoude tegen dit besluit geen beroep instellen. Het beroep van Eneco Wind B.V. en andere is, voor zover het is ingesteld door het Recreatieschap Spaarnwoude, derhalve niet-ontvankelijk.

ABRvS, 6 februari 2013, nr. 201201553/1/R1

Het gaat om het beroep tegen het op 13 september 2011 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan "Dorpskernen 2011" vastgesteld en het besluit geen exploitatieplan vast te stellen.
Oordeel ABRvS:
Het college is een bestuursorgaan dat niet tot de centrale overheid behoort. Voorts is het vaststellingsbesluit niet gericht tot het college of tot de provincie Noord-Holland. Ingevolge artikel 1.4 van de Chw kan het college derhalve geen beroep instellen tegen het besluit tot vaststelling van het plan. In het betoog van het college dat blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling de wetgever niet heeft beoogd beroepen van niet tot de centrale overheid behorende bestuursorganen of rechtspersonen tegen bepaalde besluiten van tot lagere overheden behorende bestuursorganen uit te sluiten, wat daarvan ook zij, ziet de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 29 juli 2011 in zaak nr. 201011757/14/R1 geen aanleiding voor een ander oordeel. De tekst van artikel 1.4 van de Chw is duidelijk en niet voor meer dan één uitleg vatbaar. Voor zover het college erop wijst dat volgens een wetsvoorstel tot wijziging van de Chw artikel 1.4 van de Chw alleen van toepassing zal zijn op besluiten van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan, wordt overwogen dat dit wetsvoorstel thans geen geldend recht is en niet kan afdoen aan artikel 1.4 van de Chw zoals dat nu luidt. Het beroep van het college is niet-ontvankelijk.

ABRvS, 7 november 201110075/1/R4 en 201201853/1/R4

Het gaat om het beroep tegen besluit van de minister van Infrastructuur & Milieu van 6 juni 2011 tot vaststelling van het tracébesluit A2 's-Hertogenbosch-Eindhoven.
Oordeel ABRvS:
De Streekraad is door provinciale staten en gedeputeerde staten van Noord-Brabant, voor zover het betreft hun eigen te onderscheiden bevoegdheden, bij de regeling Reglement De Streekraad Het Groene Woud en De Meierij Noord-Brabant (hierna: regeling) ingesteld. De regeling is onder meer gebaseerd op artikel 82 van de Provinciewet. In artikel 82 van de Provinciewet is bepaald dat provinciale staten of gedeputeerde staten andere commissies dan bedoeld in de artikelen 80, eerste lid, en 81, eerste lid, kunnen instellen. De Streekraad is derhalve een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan. Nu het tracébesluit niet een tot De Streekraad dan wel de provincie Noord-Brabant gericht besluit is, kan De Streekraad tegen dit besluit geen beroep instellen. Het beroep van De Streekraad is derhalve niet-ontvankelijk.

ABRvS, 27 juni 2012, nr. 201113128/1/R1

Het gaat om het beroep tegen het opnieuw beslissen op bezwaar op een aanwijzing voor het luchtvaartterrein Maastricht (A-besluit) en een aanwijzing op grond van artikel 37 van oude WRO (RO-besluit).
Oordeel ABRvS:
Vaststaat dat het beroep van de raad van Meerssen ziet op het A-besluit. De Afdeling is van oordeel dat het A-besluit niet is gericht tot de raad van Meerssen. De omstandigheid dat de raad in overeenstemming met het gelijktijdig genomen RO-besluit, gelezen in samenhang met artikel 26, eerste lid, van de Lvw en artikel 4.4, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening een bestemmingsplan dient vast te stellen voor de gronden waarop het A-besluit ziet, leidt er niet toe dat het A-besluit moet worden aangemerkt als besluit dat is gericht tot de raad van Meerssen. Deze omstandigheid vloeit immers voort uit de wet.
Gelet op het voorgaande, het gegeven dat de gemeente een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon is die krachtens publiekrecht is ingesteld en het gegeven dat de raad een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan is, kon zij tegen het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op het A-besluit geen beroep instellen.

ABRvS, 2 mei 2012, nr. 201105967/1/R1

Het gaat om het beroep tegen het inpassingsplan "Gasopslag Bergermeer" en (op grond van artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro 43 uitvoeringsbesluiten.
Oordeel ABRvS:
EVRM
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 7 december 2011 in zaak nr. 201107071/1/H1 is het EVRM niet van toepassing op een geschil tussen overheden. De aard en historische oorsprong van de daarin opgenomen rechten brengen met zich dat deze niet bedoeld zijn ter bescherming van de overheid en derhalve niet zijn in te roepen door bestuursorganen. Dat geldt ook voor decentrale bestuursorganen. Deze visie komt tot uitdrukking in tekst, systeem en strekking van het EVRM en vindt ondersteuning in de afbakening in artikel 34 van het EVRM van de kring van rechtssubjecten ter zake van EVRM-rechten wat betreft hun inroepbaarheid. Uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) (onder meer de beslissing van 9 november 2010 inzake Demirbaş en anderen tegen Turkije, zaak nr. 1093/08 en verder; www.echr.coe.int) volgt dat decentrale bestuursorganen geen partij zijn als bedoeld in die bepaling.
Handvest inzake lokale autonomie
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 juli 2011 in zaak nr. 201011757/14/R1, kan aan artikel 11 van het Handvest inzake lokale autonomie ter zake geen aanspraak worden ontleend, reeds omdat in artikel 2 van de goedkeuringswet van 10 oktober 1990 (Stb. 1990, 546) is bepaald dat het Koninkrijk zich niet gebonden zal achten aan het bepaalde in artikel 11 van dat Handvest. De Afdeling heeft voorts in de uitspraak van 29 juli 2011 met betrekking tot artikel 2 van het Handvest inzake lokale autonomie overwogen dat in dit artikel niet zodanig gepreciseerde normen zijn gegeven dat deze naar hun inhoud voor rechtstreekse toepassing vatbaar zijn en een ieder kunnen verbinden als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Ook artikel 4 van het Handvest inzake lokale autonomie biedt, zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 7 december 2011 in zaak nr. 201107071/1/H1 geen zodanig gepreciseerde normen dat deze naar hun inhoud voor rechtstreekse toepassing vatbaar zijn en een ieder kunnen verbinden.
Verdrag van Aarhus
Aangezien artikel 9, vierde lid, van het verdrag van Aarhus inhoudelijk overeenstemt met artikel 10bis van richtlijn 85/337/EEG (hierna: mer-richtlijn) volstaat de Afdeling, daargelaten of aan artikel 9, vierde lid, van het Verdrag van Aarhus rechtstreekse werking toekomt, met toetsing aan artikel 10bis van de mer-richtlijn.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 29 juli 2011 leidt artikel 1.4 van de Chw, zo al moet worden aangenomen dat de raad, het college van burgemeester en wethouders en de gemeente Bergen moeten worden aangemerkt als "lid van het betrokken publiek" als bedoeld in artikel 10bis van de mer-richtlijn, niet tot strijd met deze verplichting, omdat voor hen de gang naar de burgerlijke rechter openstaat. Indien moet worden geoordeeld dat de raad, het college van burgemeester en wethouders en de gemeente Bergen op grond van artikel 1.4 van de Chw geen beroep kunnen instellen op grond van artikel 8.2 van de Wro, kan, om een rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van het inpassingsplan te verkrijgen, uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld. Ingevolge artikel 8:71 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, is de burgerlijke rechter aan de in de vorige zin vervatte beslissing van de Afdeling gebonden, zodat effectieve rechtsbescherming is gewaarborgd.
Besluit niet gericht aan de gemeente
De Afdeling is van oordeel dat het inpassingsplan niet is gericht tot de raad, het college van burgemeester en wethouders en de gemeente. De omstandigheid dat de raad ten gevolge van het inpassingsplan voor deze gronden voor een bepaalde tijd geen bestemmingsplan mag vast stellen maakt dit niet anders, aangezien deze omstandigheid voortvloeit uit de wet. Voorts volgt uit de hiervoor genoemde uitspraak van 29 juli 2011 dat de omstandigheid dat het rijksinpassingsplan gevolgen heeft voor gronden van de gemeente, er niet toe leidt dat het besluit tot vaststelling van het rijksinpassingsplan en de eventuele gecoördineerde besluiten moeten worden aangemerkt als besluiten die zijn gericht tot de gemeente Bergen. Dat het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van een aantal van de gecoördineerd voorbereide besluiten oorspronkelijk het bevoegd gezag was, betekent niet dat dit college dient te worden aangemerkt als geadresseerde van deze besluiten.

ABRvS, 22 februari 2012, nr. 201109132/1/A2

Het gaat om het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam inzake het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur & Milieu d.d. 22 november 2010 tot verlening van de vergunning voor het oprichten en in stand houden van het offshore windturbinepark "West Rijn".
Oordeel ABRvS:
Gemeente Den Haag kan op grond van artikel 1.4 Chw geen beroep instellen tegen het besluit van de staatssecretaris. De niet-ontvankelijkheid van het beroep (vanwege het van toepassing zijn van artikel 1.4 Chw!) sluit dan tevens de mogelijkheid uit voor de gemeente Den Haag om aan het geding deel te nemen als partij op grond van artikel 8:26, eerste lid, Awb.

ABRvS, 22 februari 2012, nr. 201109131/1/A2

Het gaat om het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam inzake het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur & Milieu d.d. 22 november 2010 tot verlening van de vergunning voor het oprichten en in stand houden van het offshore windturbinepark "Scheveningen buiten".
Oordeel ABRvS:
Gemeente Den Haag kan op grond van artikel 1.4 Chw geen beroep instellen tegen het besluit van de staatssecretaris. De niet-ontvankelijkheid van het beroep (vanwege het van toepassing zijn van artikel 1.4 Chw!) sluit dan tevens de mogelijkheid uit voor de gemeente Den Haag om aan het geding deel te nemen als partij op grond van artikel 8:26, eerste lid, Awb.

ABRvS, 8 februari 2012, nr. 201100875/1/R2

Betreft beroep tegen het op in december 2010 door de ministers van EL&I en van I&M vastgestelde rijksinpassingsplan "Windenergie langs de dijken van de Noordoostpolder" en 33 genomen uitvoeringsbesluiten. Er is besloten geen exploitatieplan op te stellen ten behoeve van het rijksinpassingsplan
Oordeel ABRvS:
Gemeente Urk heeft samen met andere appellanten beroep ingesteld. Ook voor zover gemeente Urk als grondeigenaar belanghebbende is, vormt artikel 1.4 Chw een expliciete uitzondering op het beroepsrecht van belanghebbenden voor niet tot de centrale overheid behorende bestuursorganen, indien dat besluit niet rechtstreeks tot die rechtspersoon of een bestuursorgaan van de die overheid is gericht. Gemeente Urk heeft geen beroepsrecht.

ABRvS, 25 januari 2012, nr. 201100384/1/R4

Betreft beroep tegen het op 13 oktober 2010 door provinciale staten van Zuid-Holland vastgestelde inpassingsplan "Deltanatuur Polder Zuidoord Bernisse".
Oordeel ABRvS:

  • De vaststelling provinciaal inpassingsplan op grond van artikel 3.26 Wro is een besluit dat met toepassing van afdeling 3.5 Wro tot stand is gekomen en valt dus onder categorie 2.1 van bijlage I Chw.
  • Het inpassingsplan is na de inwerkingtreding van de Chw bekendgemaakt. Dus is artikel 5.3, lid 1 Chw (overgangsrecht) niet van toepassing. Daardoor is afdeling 2 (procedures) van hoofdstuk 1 Chw wel geheel van toepassing.
    Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 1.4 Chw geen beroep instellen tegen het vaststellingsbesluit van het provinciale inpassingsplan. Beroep niet ontvankelijk.

ABRvS, 7 december 2011, nr. 201107071/1/H1

Het gaat om het hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam inzake het beroep tegen het op 26 januari 2011 door de Miniaster van Verkeer en Waterstaat genomen besluit tot wijziging van de eerder verleende milieuvergunning voor het offshore windturbinepark "Scheveningen Buiten".
Oordeel ABRvS:

  • Artikel 1.4 Chw is niet in strijd met artikel 13 EVRM
  • Artikel 1.4 Chw is niet in strijd met de artikelen 2, 4 en 11 van het Europese Handvest inzake lokale autonomie
  • Artikel 1.4 Chw is niet in strijd met artikel 9, lid 3, van het Verdrag inzake toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus).

ABRvS, 1 april 2011, nr. 201011757/9/R1

Het gaat om het beroep tegen een op 8 oktober 2010 vastgesteld provinciaal inpassingsplan van de provincie Limburg.
Oordeel ABRvS:
De gemeente, de raad en burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 1.4 Chw geen beroep instellen tegen vaststellingsbesluit van het provinciaal inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg.