Actualiseren vergunning

Twee actualisatieverplichtingen voor bevoegd gezag

Het bevoegd gezag moet vergunningen van IPPC installaties actueel houden. In de regelgeving zijn daarvoor twee actualisatieverplichtingen opgenomen:

Actualisatieplicht na publicatie BBT conclusie (artikel 5.10 lid 1 Bor)

Vanaf 1 januari 2013 geldt een extra actualisatieplicht voor IPPC-installaties (artikel 5.10 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht). De plicht houdt in dat binnen een termijn van vier jaar na publicatie van de BBT-conclusies voor de hoofdactiviteit van een IPPC-installatie het volgende moet gebeuren:

  • de vergunningverlener moet de voorschriften van de omgevingsvergunning toetsten aan de beste beschikbare technieken (BBT) die staan in deze (nieuwe) BBT-conclusies (en alle overige BBT-documenten die van belang zijn).
  • als de IPPC-installatie niet voldoet aan deze BBT-conclusies moet de vergunningverlener de vergunningvoorschriften actualiseren.
  • de IPPC-installatie moet binnen de termijn van vier jaar voldoen aan deze geactualiseerde voorschriften.

Hoofdactiviteit bepalend voor actualisatie

Deze actualisatieplicht start dus op het moment dat de Europese Unie de BBT-conclusies voor de hoofdactiviteit publiceert in het Publicatieblad van de Europese Unie. Als een bedrijf meerdere activiteiten uit bijlage 1 van de Richtlijn industriële emissies uitvoert, bepaalt het bevoegd gezag in overleg met het bedrijf de hoofdactiviteit. Deze verplichting volgt uit artikel 5.10 lid 1 van het Bor. In het algemeen zijn de volgende situaties mogelijk:

  • Voor de meeste IPPC-installaties is één sectorspecifieke en enkele sector overschrijdende BBT-conclusies van belang. De sector specifieke BBT conclusies bepalen de hoofdactiviteit.
  • In sommige sectoren vooral de chemie kunnen meerdere sectorspecifieke BBT-conclusies en ook sector overschrijdende BBT-conclusies van belang zijn. In dat geval kiest het bevoegd gezag één van de sectorspecifieke BBT-conclusies.
  • Complexe IPPC-installaties met meerdere activiteiten kunnen meerdere deelvergunningen hebben. In dat geval bepaalt het bevoegd gezag een hoofdactiviteit per deelvergunning.
  • Het is mogelijk dat voor een IPPC-installatie geen sectorspecifieke BBT-conclusies bestaan. Het bevoegd gezag kan er dan voor kiezen om de vaststelling van een sector overschrijdende BBT-conclusies document als startpunt te nemen.

Wat de hoofdactiviteit is zal meestal wel duidelijk zijn. Als dat niet het geval is, kan het volgende in overweging worden genomen:

  • Het doel / de doelen van en de product(en) geproduceerd door de activiteiten in de installatie
  • De (potentiële) gevolgen voor het milieu van de activiteiten in de installatie
  • Het toetsingskader voor de vergunning en op welke onderdelen actualisatie nodig is om daaraan te blijven voldoen (artikel 2.14 en 2.30 Wabo)

De reikwijdte en inhoud van de verschillende sets BBT-conclusies.

Actualisatieplicht in artikel 2.30 lid 1 Wabo / artikel 5.10 lid 2 Bor

Naast de extra actualisatieplicht van artikel 5.10 lid 1 van het Bor blijft ook de actualisatieplicht van artikel 2.30 lid 1 van de Wabo bestaan. Deze actualisatieplicht houdt in dat het bevoegd gezag regelmatig moet beoordelen of de voorschriften van een vergunning nog toereikend zijn. Dit gezien de ontwikkelingen op het gebied van technisch mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen die de kwaliteit van het milieu verbeteren. Een verdere uitwerking van deze actualisatieplicht staat in artikel 5.10 lid 2 van het Bor. Dit is een niet limitatieve lijst.

Artikel 2.30 lid 1 van de Wabo geeft aan dat onder ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden ook de vaststelling van nieuwe of herziene BBT conclusies vallen. De publicatie van nieuwe BBT conclusies kan dus aanleiding zijn voor het bevoegd gezag om een vergunning te actualiseren. Dit kan dus ook het geval zijn als het een BBT-conclusie is, die niet voor de hoofdactiviteit geldt. BBT-conclusies van een andere sectorspecifieke BREF kunnen namelijk zo relevant zijn, dat het bevoegd gezag ook hier tijdig de vergunning wijzigt. Dit wordt ook onderstreept door de Europese FAQ op de website van de Europese Commissie (FAQ IED II.4).

Actualisatie van de vergunning kan ook nodig zijn als er geen BBT-conclusies gelden. Dit is het geval als er belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een aanmerkelijke beperking van de emissies mogelijk maken. De verplichting hiertoe volgt uit artikel 5.10 lid 2b Bor.

Bij complexe situaties zullen er vaak mogelijkheden zijn om een routine herziening van een deel van de vergunning te combineren met een actualisatie waarbij het bevoegd gezag ook kijkt naar de van belang zijnde nieuwe BBT-conclusies. Het bevoegd gezag moet in deze situaties rekening houden met de scope en inhoud van elke van belang zijnde BBT-conclusie.

Voorbeeld complexe situatie

Een complexe IPPC-installatie produceert polymeren. Het bevoegd gezag komt tot de conclusie dat in deze situatie drie BBT-conclusies van belang zijn. Deze drie BBT-conclusie kunnen dus leiden tot een wijziging van de vergunning. In dit voorbeeld zijn dit de BBT-conclusies afgas- en afvalwaterbehandeling (CWW), BBT-conclusies grote organische bulkchemie (LVOC) en BBT-conclusies polymeren (POL).

Actualisatieplicht kan leiden tot een ambtshalve wijziging

De ontwikkeling die de beste beschikbare technieken voor de hoofdactiviteit van de inrichting hebben doorgemaakt, sinds de afgifte van de oorspronkelijke vergunning en ontwikkelingen in de milieukwaliteit, kunnen aanleiding zijn voor het bevoegd gezag om zich te beroepen op artikel 2.31a lid 1 van de Wabo.

Het bevoegd gezag verbindt voor zover nodig aan de omgevingsvergunning voorschriften die leiden tot de toepassing van andere technieken dan die uit de oorspronkelijke vergunningaanvraag. Dit staat in artikel 2.31a lid 1 van de Wabo.

Dit biedt het bevoegd gezag ruimte om voor zover nodig af te wijken van de grondslag van de aanvraag. Deze bepaling kan het bevoegd gezag toepassen bij alle typen inrichtingen.

Van het toepassen van de bevoegdheid tot ambtshalve wijziging maakt het bevoegd gezag natuurlijk geen gebruik als het bedrijf uit eigen initiatief wil overstappen op een nieuwe technologie.

Wijzigingen aangeven in de IPPC-database

De IPPC-database is een digitaal informatiesysteem voor gemeenten, provincies en waterkwaliteitsbeheerders. De Richtlijn industriële emissies verplicht lidstaten te rapporteren over de vergunningen van grote milieubelastende bedrijven. Nederland rapporteert op basis van de informatie in de IPPC-database. Het systeem is gekoppeld aan het elektronisch milieujaarverslag (e-MJV).

Het bevoegd gezag is verplicht informatie aan het ministerie te geven die nodig zijn voor de rapportage aan de Europese Unie. Dit volgt uit artikel 21.2a van de Wet Milieubeheer. Het bevoegd gezag van de IPPC-installatie vult de IPPC-database in. Wijzigt de IPPC-activiteit, dan past het bevoegd gezag de informatie in de IPPC-database aan.

Belangrijk is om aan te geven wat de hoofdactiviteit van het IPPC-bedrijf is. Daarnaast kan het bedrijf nog meer activiteiten uitvoeren die onder andere IPPC-categorieën vallen. Het bevoegd gezag geeft ook aan of de vergunning op BBT-niveau is. Eventueel afwijken van de BBT-conclusies geeft het bevoegd gezag ook aan in de IPPC-database.

De IPPC-database staat op de website van het e-mjv. Meer informatie staan in de vragen en antwoorden over de IPPC-database.

Rapporteren afwijken BBT-conclusies

Nederland moet afwijkingen van de BBT-conclusies rapporteren aan de Europese Commissie. Deze rapportageplicht geldt voor afwijkingen volgens artikel 15 lid 4 van de RIE. Het gaat hier om afwijkingen van de BAT-AEL range. Dit zijn dus emissies die niet binnen de BAT-AEL range liggen.Het bevoegd gezag is verplicht om dit in de IPPC-database aan te geven. De motivatie voor de afweging moet staan in de considerans van de vergunning.

Het toepassen van een gelijkwaardige maatregel is geen afwijking. Met de gelijkwaardige maatregel moet het bedrijf in dat geval wel beneden de bovenkant van de BAT-AEL range zitten.

Artikel 15 lid 3b onder de RIE staat toe dat een vergunningverlener emissiegrenswaarden vaststelt die wat betreft waarden, perioden en referentieomstandigheden verschillen van die van de BAT-AELs. Dit is toegestaan zolang het bevoegd gezag één keer per jaar de monitoringsresultaten van de emissie beoordeelt. De monitoringsresultaten moeten een vergelijking met de BAT-AEL waarden mogelijk maken en moeten dan ook beneden de BAT-AEL range zitten. Ook dit is geen afwijking die gerapporteerd hoeft te worden aan de Europese Commissie.

Vergunning beschikbaar via internet

Bevoegde gezagen moeten de vergunning van IPPC bedrijven publiceren op internet. Deze verplichting staat in artikel 19.1b lid 2 van de Wet milieubeheer. Dit is een implementatie van artikel 24 lid 3 van de Richtlijn industriële emissies. De informatie moet voor iedereen toegankelijk zijn.