Referentieniveau

Definitie referentieniveau

Het referentieniveau is als volgt gedefinieerd: Het referentieniveau is de hoogste waarde van het niveau van:

  • Of het omgevingsgeluid, dat 95% van de tijd overschreden wordt (L95), exclusief de bijdrage van niet-omgevingseigen geluidsbronnen, en exclusief de bijdrage van de te beoordelen geluidsbronnen.
  • Of het equivalente geluidsniveau (LAeq) van het wegverkeer vermindert met 10 dB.Voor de nachtperiode worden alleen verkeerswegen meegerekend voor zover die een verkeersintensiteit hebben van meer dan 500 motorvoertuigen per nacht.

Bij bepaling van het equivalente geluidsniveau van wegverkeer in Lden geldt: het equivalente geluidsniveau (Lden) vermindert met 8 dB.

De 'Richtlijnen voor karakterisering en meting van het omgevingsgeluid, IL-HR-15-01 (pdf, 2.9 MB)' (Ministerie VROM, april 1981) beschrijft het bepalen van het referentieniveau voor omgevingsgeluid.

Bepalen van het referentieniveau

Het omgevingsgeluid is van veel variabele factoren afhankelijk, zoals:

  • windsnelheid en windrichting
  • tijd van de dag (dag/nacht, ochtendspits)
  • dag van de week (werkdag of zon- of feestdag) en seizoen
  • type omgeving
  • en de langdurige aanwezigheid van geluidsbronnen in de omgeving

Per gevel of beoordelingspunt wordt het Lref bepaald. Het Lref wordt uitgedrukt per etmaalperiode en bepaald over de periode waarin de bedrijfsperiode en de beschermingsperiode samenvallen. Als een inrichting bijvoorbeeld tot 01:00 uur in werking is, wordt het Lref voor de nachtperiode bepaald over de periode tussen 23:00 en 01:00 uur.

Bij het bepalen van het referentieniveaus zijn de volgende begrippen belangrijk:

Omgevingsgeluid:

Alle omgevingseigen voor- en achtergrondgeluiden die de akoestische situatie ter plaatse bepalen, zonder de te beoordelen geluidsbronnen.

Voorgrondgeluid:

Omgevingsgeluid dat afkomstig is van herkenbare geluidsbronnen. De bijdrage is meestal afzonderlijk te bepalen. Voorbeelden zijn nabije (koel)ventilatoren, het geluid van spelende kinderen, bladgeruis van bomen, een overvliegend vliegtuig, een passerende trein, op korte afstand passerende auto’s.

Kenmerken:

  • goed herkenbaar
  • meestal afkomstig van nabije geluidsbronnen
  • optredende fluctuaties zijn goed waarneembaar
  • wisselende atmosferische invloeden hebben relatief weinig effect

Achtergrondgeluid:

Omgevingsgeluid met een veelal ruisachtig en continu karakter. Het is afkomstig van niet duidelijk herkenbare geluidsbronnen. De bijdrage is niet afzonderlijk te bepalen. Voorbeelden zijn geluiden afkomstig van een veraf gelegen industrieterrein of autoweg.

Kenmerken:

  • niet duidelijk herkenbaar
  • meestal afkomstig van veraf gelegen geluidsbronnen
  • het geluid fluctueert weinig (kortstondig)
  • atmosferische omstandigheden zijn van invloed op het geluidsniveau

Niet-omgevingseigen:

Geluidsbronnen die volgens het bevoegd gezag niet thuishoren in het gebied, daar niet geaccepteerd zijn of slechts tijdelijk in het gebied aanwezig zijn. Niet-omgevingseigen geluidsbronnen vallen buiten het bepalen van het omgevingsgeluid. Voorbeelden zijn een brommer die rondrijdt zonder uitlaat, een (tijdelijk aanwezige) bronbemalingpomp, en een drumband.

Bedrijfsperiode:

Het gedeelte of de gedeelten van een of meer etmaalperiodes, dat een inrichting (of meerdere inrichtingen op een industrieterrein) in bedrijf is.

Beschermingsperiode:

Het gedeelte of de gedeelten van een of meer etmaalperiodes, dat een woning of andere geluidsgevoelige objecten bescherming nodig heeft.

De beschermingsperiode van woningen omvat bijvoorbeeld alle etmaalperiodes. De beschermingsperiode van scholen is die periode waarin onderwijs wordt gegeven of gepland is.

Richtlijnen voor de uitvoering

Een zorgvuldige analyse van de plaatselijke situatie gaat vooraf aan de uitvoering van metingen voor het referentieniveau. Dit staat ook als randvoorwaarde in de IL-HR-15-01. Een belangrijk onderdeel van de analyse is het vaststellen van het relevante tijdstip voor metingen. Dit tijdstip is afhankelijk van de tijd dat de nieuwe geluidsbron in werking is. Om een goede indruk te krijgen van de akoestische situatie is een observatietijd van een uur noodzakelijk. In veel gevallen zal een meettijd van ten minste een half uur nodig zijn.

Voor het L95 wordt het omgevingsgeluid (voorgrondgeluid en achtergrondgeluid) gemeten. Het onderbreken van een meting van het L95 mag alleen als ineens niet-omgevingseigen geluidsbronnen te horen zijn. De meting gaat dus gewoon door als bijvoorbeeld auto’s voorbijrijden, een trein passeert, honden blaffen, bij blad- of rietgeritsel en vogelgeluiden. Het aanhoudend geblaf van een waakhond als reactie op de aanwezigheid van de meetploeg is niet omgevingseigen.

Het meten en berekenen van het L95 gebeurt bij voorkeur op het beoordelingspunt. Het kan zijn dat een meting op beoordelingspunt niet mogelijk is. Bijvoorbeeld omdat de plaats moeilijk bereikbaar is of omdat de eigenaar geen toestemming geeft voor het uitvoeren van de geluidsmetingen. In dat geval mag een meting van het L95 plaatsvinden op een nabijgelegen alternatieve plaats in de directe omgeving van het beoordelingspunt. In het meetrapport moet duidelijk staan waarom naar een alternatieve plaats is uitgeweken. Ook moet aannemelijk zijn dat het L95 dat op die alternatieve plaats is bepaald, representatief is voor de te beoordelen gevel. Meer informatie over de uitvoering van de afzonderlijke metingen staat in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999.

Het L95 wordt bepaald zonder de bijdrage van de te beoordelen geluidsbronnen. Voor nieuwe situaties is dat geen probleem, omdat de te beoordelen geluidsbronnen nog niet aanwezig zijn.

Bij bestaande situaties moet het L95 bepaald worden als de te beoordelen geluidsbronnen niet in werking zijn. Bij een inrichting zoals een rioolwaterzuivering is het moeilijk het bedrijfsproces stil te leggen om het L95 te meten. In zo’n situatie is het meten tijdens geplande onderhoudstops wenselijk.

Meteorologische omstandigheden tijdens de metingen kunnen bijgeluiden veroorzaken (regen op daken, windgeruis). Deze beïnvloeden de geluidoverdracht over grotere afstanden (temperatuurgradiënten, extra verzwakking door besneeuwde bodem). Het meten bij dergelijke omstandigheden is niet toegestaan, zie voor een verder toelichting de HMRI 1999.

Voor een betrouwbare bepaling van het L95 zijn twee metingen nodig.

  • meting onder meewindcondities (maximum windhoek 60 graden, volgens het meteoraam in de HMRI 1999)
  • meting bij een windrichting die tenminste 90 graden en bij voorkeur 135 graden verschilt van de windrichting bij de eerste meting

Onder meewind wordt hierbij verstaan: meewind voor het (toekomstige) geluid van de te beoordelen geluidbron.

Tussen de eerste en tweede meting kunnen behoorlijke verschillen zitten. Zeker als een dominante geluidsbron (bijvoorbeeld een weg) het achtergrondgeluid bepaald.

Het L95 is een statistische waarde. De resultaten van meerdere afzonderlijke metingen van het L95 mogen daarom niet worden gemiddeld. Logaritmisch noch lineair. Om recht te doen aan de definitie van het L95, moeten de afzonderlijke metingen worden gecombineerd. Het L95 wordt bepaald over de totale meetduur.

Als dat niet mogelijk is moet worden gemotiveerd hoe de meetresultaten zijn gecombineerd tot één afzonderlijke waarde. Hier is geen algemene regel voor. Het is belangrijk dat bij de verschillende metingen van het referentieniveau, een goede analyse van de situatie is gemaakt. Deze gegevens bieden de inzichten om de representativiteit van de metingen te beoordelen.

Het Lden vanwege het wegverkeer kan worden berekend of gemeten.

In het meetrapport moet tenminste het volgende staan:

  • beschrijving van de situatie
  • welke geluidsbronnen (industrie, wegverkeer, recreatie-inrichtingen, etc) in het gebied aanwezig zijn
  • welke tijdens de metingen aanwezige geluidsbronnen als niet-omgevingseigen zijn aangemerkt
  • meetomstandigheden en meetresultaten
  • berekeningsgegevens wegverkeerslawaai
  • bedrijfsperiode en beschermingsperiode
  • het bepaalde Lref