Akoestisch rapport spoorweglawaai Wgh

Met de wijziging van de Wet geluidhinder per 1 juli 2012 is een nieuw "Reken- en meetvoorschrift geluid 2012" gepubliceerd. In dit voorschrift is onder andere vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden optredende geluidsniveaus in het kader van de Wet geluidhinder worden vastgesteld en hoe akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. Dit voorschrift geldt voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ook is daarin geregeld hoe de geluidbelasting in het kader van Hoofdstuk 11 Geluid (Geluidproductieplafonds rijksinfrastructuur) moet worden bepaald.

U vindt hier informatie over de volgende onderwerpen

Algemene eisen Akoestisch onderzoek

In hoofdstuk 1. Algemeen van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 worden een aantal basiseisen aan het akoestisch onderzoek vastgelegd.

Verslaglegging akoestisch onderzoek (art. 1.2)
De resultaten van een akoestisch onderzoek worden vastgelegd volgens hoofdstuk 1 van Bijlage I. Voor de verschillende soorten lawaai (wegverkeer (§ 4), spoorweg (§ 5) en industrie (§ 6)) gelden enkele specifieke eisen.

Afrondingsregels (art. 1.3)
De algemeen geldende afrondingsregels zijn:

  • De waarde van het door berekening of door meting verkregen equivalente geluidsniveau wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het even getal (lid 1)
  • Bij de vaststelling van het verschil tussen twee geluidsbelastingwaarden wordt, in afwijking van het eerste lid, de afronding slechts toegepast op het resultaat van de berekening van het verschil (lid 2).

N.B. In art. 4.7 lid 2 is voor de vaststelling wanneer er sprake is van een wijziging van een spoorweg een afwijkende afrondingsregel opgenomen.

Cumulatie (art. 1.4)
Bij de vaststelling van hogere waarden wordt elke geluidsbron apart beschouwd. Wanneer er sprake is van een samenloop van verschillende geluidsbronnen op basis van art. 110f Wgh kunnen B&W pas een hogere waarde (voor de desbetreffende geluidsbron) vaststellen indien de gecumuleerde geluidsbelasting niet zal leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting. In art. 1.4 wordt aangegeven dat de gecumuleerde geluidsbelasting moet worden vastgesteld volgens hoofdstuk 2 van Bijlage I.

Invallend geluid (art. 1.5)
Bij de bepaling van de geluidsbelasting ter plaatse van een gevel, wordt slechts rekening gehouden met het invallende geluid.

Specifieke vereisten voor spoorweglawaai Wgh

In hoofdstuk 4 Voorschriften voor spoorwegen in het kader van de Wgh Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 zijn voorschriften opgenomen voor het meten en rekenen van spoorweglawaai voor situaties die vallen onder de Wet geluidhinder (zie Systematiek spoorweglawaai Wgh). Bij dit hoofdstuk hoort Bijlage IV Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Enkele belangrijke punten vindt u hieronder.
De bepalingen in hoofdstuk 4 gelden voor:

  • realisatie van een geluidsgevoelige bestemming (via een ruimtelijk besluit) in de zone langs een spoorweg aangegeven op de geluidplafondkaart of op de zonekaart;
  • aanleg / wijziging van een spoorweg die is aangegeven op de zonekaart;
  • Saneringswoningen langs een spoorweg die is aangegeven op de zonekaart.

Bepaling equivalent geluidsniveau vanwege een spoorweg op de zonekaart

In artikel 4.3 tot en met artikel 4.7 zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de bepaling van de equivalente geluidbelasting op geluidgevoelige objecten door een spoorweg die is aangegeven op de zonekaart.

Emissieregister spoorweg aangewezen op de zonekaart (art. 4.3)
Dit artikel bepaalt dat de beheerder van een spoorweg een emissieregister moet bijhouden over de geluidemissie door het verkeer op die spoorweg. Deze gegevens zijn nodig voor de bepaling van het equivalent geluidsniveau. Indien verschillende organisaties betrokken zijn bij het beheer van een spoorweg, wordt in dit artikel de organisatie bedoeld die belast is met de capaciteitstoedeling op die spoorweg. In hoofdstuk 7 van Bijlage IV is aangegeven welke gegevens in het emissieregister moeten worden vermeld. Deze gegevens zijn beschikbaar voor het jaar 1987 en voor ten minste de drie laatste jaren.

Berekening emissiegetal (art. 4.4)
De berekening van het emissiegetal (geluidproductie) van een bepaald emissietraject wordt uitgevoerd volgens de in hoofdstuk 2 en 3 van Bijlage IV beschreven methode. De in hoofdstuk 1 tot en met 3 van bijlage IV gegeven methode voor de berekening van het emissiegetal kan in bijzondere gevallen (zoals bijv. stalen viaducten en bruggen) niet worden gehanteerd omdat de benodigde kengetallen ontbreken. Voor de bepaling van het emissiegetal in deze situaties zal een (emissie)meting noodzakelijk zijn.

Toepassing gegevens emissieregister (art. 4.5)
In dit artikel is bepaald dat bij de berekening van het equivalent geluidsniveau vanwege een spoorweg (eventueel bestaande uit meer dan een emissietraject) de gegevens van het emissieregister dienen te worden gebruikt (eerste lid).

Als de berekening het toekomstig maatgevende jaar betreft, kan het tiende jaar na openstelling of wijziging van de spoorweg of, in bestaande situaties, het tiende jaar na het akoestisch onderzoek, worden aangehouden. In bijzondere situaties kan het nodig zijn een andere toekomstig maatgevend jaar te kiezen als dat meer representatief is voor de toekomstige situatie.

Berekening equivalent geluidsniveau (art. 4.6)
Dit artikel is van toepassing bij:

  • nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bij een spoorweg aangewezen op de zonekaart
  • aanleg / wijziging van een spoorweg aangewezen op de zonekaart

Het Reken en meetvoorschrift geluid 2012 heeft voor de berekening van het equivalente geluidsniveau van spoorwegen (Bijlage IV) twee rekenmethodes: Standaardrekenmethode 1 (SRM1) en Standaardrekenmethode 2 (SRM2). Eerstgenoemde is een vereenvoudigde methode met een beperkt toepassingsgebied. De tweede methode verschilt hierin dat de geluidsoverdracht spectraal berekend wordt, wat op grotere afstanden en bij reflecties essentieel is voor een nauwkeurige berekening.
Basisregel is dat het equivalente geluidsniveau wordt berekend (art. 4.6, lid 1) volgens hoofdstuk 5 van Bijlage IV (Standaardrekenmethode 2 (SRM2)). Voor situaties die vallen binnen het toepassingsgebied van SRM1 mag het equivalente geluidsniveau ook met deze rekenmethode worden bepaald (art. 4.6, lid 2).

Wijziging van een spoorweg (art. 4.7)
In dit artikel (eerste lid) is opgenomen hoe de gemiddelde geluidsemissie over drie jaar van een spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten moet worden bepaald. Deze gemiddelde emissie is nodig bij de vaststelling of er wel of niet sprake is van een wijziging van een spoorweg. In art. 1.1 lid 2 Bgh, worden een aantal omstandigheden genoemd die in afwijking van de definitie in art. 1.1, lid 1, onder f Bgh niet onder wijziging van een spoorweg vallen. Daarvan luidt onderdeel a: "een wijziging van de intensiteit, de verkeerssnelheid of een combinatie van beiden in het toekomstig maatgevende jaar van door Onze Minister te bepalen categorieën spoorvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten als gevolg waarvan de geluidemissie van de betreffende spoorgedeelten of de combinatie daarvan onafgerond niet meer dan 1,0 dB toeneemt ten opzichte van de gemiddelde geluidemissie, bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, van de drie jaren voorafgaand aan de wijziging".

In het tweede lid is aangegeven dat daarbij - in afwijking van de hoofdregel van artikel 1.3 van de regeling - het verschil niet moet worden afgerond op het gehele getal maar op één cijfer achter de komma.

Bepaling equivalent geluidsniveau vanwege een spoorweg op de geluidplafondkaart

Art. 4.9 bevat een aanvulling op de overige regels uit hoofdstuk 4. Het artikel is van toepassing op de bepaling van de geluidsbelasting vanwege spoorwegen die op de geluidplafondkaart staan. Daarbij gaat het dan om de bepaling van de geluidbelasting ten behoeve van procedures (ruimtelijke besluiten) om geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk te maken in de buurt van deze spoorwegen.
De geldende geluidproductieplafonds zijn de basis zijn voor het akoestisch onderzoek. Deze plafonds zijn immers een goede maat voor de geluidproductie in het maatgevende toekomstige jaar.

Het gestelde in het eerste lid regelt dat in de omgeving van knooppunten in het netwerk van hoofdspoorwegen, slechts één geluidbelasting op de geluidgevoelige objecten wordt berekend. Dit is dan de geluidbelasting vanwege het verkeer op alle delen van hoofdspoorwegen in de omgeving van het betreffende punt. Dit komt overeen met de beleving van hinder door omwonenden. Een omwonende zal immers bij hoofdspoorwegen de hele infrastructuurbundel als één bron ervaren. In hoofdstuk 5 van de regeling is deze werkwijze ook het uitgangspunt bij het bepalen van de geluidsbelasting en de geluidproductie door de spoorwegbeheerder. Zo wordt geborgd dat de spoorwegbeheerder en de gemeente op analoge wijze geluidsbelastingen bepalen.

Het tweede lid verplicht tot het hanteren van de brongegevens zoals vastgelegd in het geluidregister. Deze brongegevens zijn de basis voor de geldende geluidproductieplafonds en bevatten onder andere de ligging van de infrastructuur, verkeersgegevens, gegevens over de bovenbouwconstructie, de plafondcorrectiewaarde (de "werkruimte" van 1,5 dB op basis van art. 11.45, lid 1 Wm) en gegevens over afschermende objecten. De brongegevens zijn dan de basis van de beschrijving van de bron bij toepassing van de methoden uit Bijlage IV . Daarmee wordt bereikt dat alle ruimtelijke plannen rekening houden met de vastgestelde geluidproductieplafonds met inbegrip van de plafondcorrectiewaarde. Zo legt dit artikel een harde relatie tussen geluidproductieplafond en de te hanteren geluidsbelastingen bij besluiten over ruimtelijke ontwikkelingen zoals de bouw van woningen.

De brongegevens kunnen betrekking hebben op een situatie die in werkelijkheid niet (meer) aanwezig is. Ook dan dient uitgegaan te worden van deze brongegevens bij de bepaling van de geluidsbelasting. Het geluidproductieplafond is immers maatgevend voor de geluidproductie die de betreffende spoorwegen mogen veroorzaken. De brongegevens bevatten niet meer dan de spoorwegen in een verder lege omgeving. Dit betekent dat voor het akoestisch onderzoek deze gegevens aangevuld moeten worden. Daarbij gaat het om het toevoegen van hard-zacht gebieden, hoogten in het landschap, objecten zoals gebouwen en de geometrie rondom de bron zoals het talud. Daarnaast kan het nodig zijn geluidschermen en wallen toe te voegen bijvoorbeeld als bestaande afscherming niet in het register is opgenomen of als de gemeente een nieuw geluidscherm overweegt voor het bouwplan (art. 4.9 lid 3).