Luchtvoorschriften voor rioolwaterzuiveringsinstallaties

Deze pagina gaat in op de luchtvoorschriften bij rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI). De luchtvoorschriften stellen eisen aan geur. Deze voorschriften zijn ook van toepassing op vergunningplichtige bedrijven type C.

Geurbelasting

De geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten is maximaal 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel. Een hogere geurbelasting tot maximaal 1 ouE/m3 als 98-percentiel is toegestaan bij:

  • een gezoneerd industrieterrein
  • een bedrijventerrein
  • buiten de bebouwde kom

Berekenen van de geurbelasting

De geurbelasting wordt bepaald met het Nieuw Nationaal Model of een gelijkwaardige methode (artikel 3.4b Activiteitenregeling).

Bepaal de geuremissies van de verschillende procesonderdelen met de emissiefactoren uit bijlage 5 van de Activiteitenregeling. Welke gegevens nodig zijn om de emissiefactoren toe te kunnen passen staat in tabel 1 van de ingetrokken bijzondere regeling G3 uit de NeR (pdf, 135 kB). Als er geen emissiefactoren zijn, kan het bevoegd gezag aanvullend geuronderzoek vragen van het bedrijf (artikel 3.4b lid 3 Activiteitenregeling).

Vermenigvuldig de emissiefactoren uit de tabellen 1, 2 en 3 uit bijlage 5 van de Activiteitenregeling met het bronoppervlak of de lengte van de bron (bij overstorten) om de bronsterkte te berekenen. Tel voor de totale emissie van de RWZI de emissies van de afzonderlijke bronnen bij elkaar op.

Op basis van de geuremissie wordt de geurbelasting van de RWZI bepaald. Toets of ter plaatse van de dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten voldaan wordt aan de voorgeschreven normen voor de geurbelasting.

Geuronderzoek

Het bevoegd gezag heeft twee mogelijkheden om een geuronderzoek te vragen, namelijk op basis van:

Het bevoegd gezag kan tijdens de meldingsperiode om een geuronderzoek vragen als het aannemelijk is dat er geurhinder kan zijn. Dit staat in artikel 1.17 lid 4 van het Activiteitenbesluit. Dit geuronderzoek moet voldoen aan de NTA 9065 meten en rekenen geur. Het verzoek om een geuronderzoek moet binnen de meldingstermijn plaatsvinden. Wel kan de uitvoering van het geuronderzoek buiten de meldingstermijn plaatsvinden.

Het bevoegd gezag kan ook bij maatwerkvoorschrift om een geuronderzoek vragen als van een procesonderdeel geen emissiefactor beschikbaar is in bijlage 5 van de Activiteitenregeling. Dit verzoek om een geuronderzoek kan ook buiten de meldingsperiode plaats vinden. Inzicht in de geurbelasting is nodig om te kunnen toetsen of het bedrijf aan de geurvoorschriften voldoet. Dit geuronderzoek moet voldoen aan de NTA 9065 meten en rekenen geur.

Geurgevoelig object

In het Activiteitenbesluit wordt in artikel 3.140 expliciet ‘geurgevoelig object' genoemd. Het Activiteitenbesluit verwijst voor de definitie van het geurgevoelig object naar de Wet geurhinder en veehouderijen. Het bevoegd gezag moet deze definitie aanhouden om te bepalen wat een geurgevoelig object is.

Bebouwde kom

De ‘bebouwde kom' is het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. Bij de beoordeling of er sprake is van ‘binnen de bebouwde kom' zal de aard van de omgeving bepalend zijn; de plaats van het verkeersbord is daarbij niet van belang. Wel zal er in ieder geval sprake moeten zijn van een structurele samenhang van de bebouwing (bijvoorbeeld een aaneengesloten woonbebouwing). Verspreid liggende woonbebouwing zal waarschijnlijk geen bebouwde kom in ruimtelijke zin vormen, terwijl kleine kernen dat wel kunnen zijn. Bepalend hiervoor is dus de ruimtelijke structuur.

Maatwerk voor geur

Bij overschrijding van de geurbelastingnorm ter plaatse van geurgevoelige objecten worden aanvullende maatregelen getroffen. Welke maatregelen effectief zijn, is sterk afhankelijk van de lokale situatie en de RWZI zelf. De ingetrokken bijzondere regeling G3 uit de NeR (pdf, 135 kB) geeft een overzicht van mogelijke maatregelen. Meer informatie over bijvoorbeeld aard en type van de maatregelen staan in de volgende STOWA rapporten:

Bij verladen van slib kunnen grote piekemissies optreden. Een bronaanpak verdient de voorkeur bij deze emissies. Welke maatregelen effectief zijn, is sterk afhankelijk van de lokale situatie. Het bevoegd gezag kan in een maatwerkbesluit eisen stellen aan de technische voorzieningen en de te treffen gedragsmaatregelen. Zie ook de informatie in de handleiding geur.

Toezicht geur

Controle van de geurbelasting in ouE/m3 als 98-percentiel kan niet direct door een immissiemeting (concentratiemeting in het veld). Controle van een dergelijk voorschrift kan alleen via een emissiemeting aan de bron of emissieberekening met gebruik van standaard emissiefactoren gevolgd door een verspreidingsberekening.

Toezicht van de voorschriften richt zich op controle van de omvang van de emissie van geur, de omvang van de geurbelasting en op de eventuele aanwezigheid en de goede werking van voorzieningen.

Overgangsrecht geur

Het overgangsrecht voor geur staat in artikel 3.5b lid 4 tot en met 8 van het Activiteitenbesluit.

In lid 4 tot en met 6 staat het overgangsrecht voor bestaande situaties uit de ingetrokken bijzondere regeling G3 van de NeR (pdf, 135 kB). Bestaande situaties zijn gedefinieerd als RWZI's die al inwerking waren tijdens de publicatie van deze bijzondere regeling (januari 1996).

Voor deze bestaande situaties gelden de normen uit lid 5 en 6. De geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten is dan maximaal 1,5 ouE/m3 als 98-percentiel. Bij een gezoneerd industrieterrein, een bedrijventerrein of buiten de bebouwde kom is een hogere geurbelasting toegestaan tot maximaal 3,5 ouE/m3 als 98-percentiel.

Lid 7 regelt dat de geurbelastingsnormen niet gelden ter plaatse van:

  • objecten die toen bij de vergunningverlening niet als geurgevoelig werden beschouwd. Een dergelijk object wordt overigens wel via lid 8 beschermd.
  • objecten die op het moment van vergunningverlening niet aanwezig waren.

De definitie van geurgevoelige object uit het Activiteitenbesluit verwijst naar de definitie in de Wet geurhinder en veehouderij. Bij vergunningverlening werd de definitie voor geurgevoelig object uit de Nederlandse Emissie Richtlijn gebruikt. Beide definities komen in grote lijnen overeen, maar zijn niet helemaal gelijk. Daarom regelt lid 7 dat de geurbelastingsnorm niet van toepassing is op een object dat toen bij de vergunningverlening niet als geurgevoelig werd beschouwd.

Ook gelden de geurbelastingsnormen niet voor objecten die op het moment van vergunningverlening nog niet aanwezig waren. Bijvoorbeeld als woningen nabij de rioolwaterzuiveringsinstallatie worden gebouwd. Mogelijke geurhinder moet vanuit de Wet Ruimtelijke Ordening al bij het ontwikkelen van de nieuwbouwplannen worden opgelost. Is dit niet gebeurd, dan is er geen sprake van een goed woon- en leefklimaat. Informatie hierover staat in de pagina Ruimtelijke ordening van de handleiding geur.

Lid 8 geeft aan dat de geurbelasting niet mag toenemen door de verandering. Bovendien gelden de geurbelastingsnormen uit artikel 3.5b als blijkt dat bestaande bedrijven ook voor 1 januari 2011 aan deze geurnormen voldeden. Het gaat hier in lid 8 om de geurbelasting voorafgaand aan de verandering. Deze geurbelasting vormt het uitgangspunt en niet de geurbelasting die toen in de vergunning stond.


rwzi

Behandeling van stedelijk afvalwater

RWZI's vallen onder de activiteit 'behandeling van stedelijk afvalwater' van het Activiteitenbesluit. Hierin staan ook voorschriften voor bodem, waterlozingen en geluid.