Wet implementatie herziene m.e.r.-richtlijn

Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Met deze wet wordt de herziene Europese m.e.r.-richtlijn (lees: project-m.e.r.) in Nederlandse wetgeving vertaald.

Met de wijziging wil men:

  • de m.e.r.-beoordelingsprocedure verduidelijken
  • de kwaliteit en de inhoud van het MER verbeteren
  • de m.e.r.-procedure stroomlijnen met milieuboordelingen van andere EU-regelgeving (denk aan de passende beoordeling)

Voor een volledig overzicht van de wijzigingen kunt u de Wet zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 25 januari 2017 bekijken.

Wijzigingen Wet milieubeheer

De Wet milieubeheer wijzigt op meerdere punten. De belangrijkste wijzigingen zijn hieronder genoemd.

Passende scheiding van functies

Nieuw is artikel 7.28a Wet milieubeheer. Dat artikel gaat over de situatie dat het bevoegd gezag en initiatiefnemer hetzelfde zijn. Het bevoegd gezag moet dan zorgen voor een scheiding tussen conflicterende functies bij de voorbereiding van het besluit. Daarnaast moet het bevoegd gezag ook:

  • vastleggen hoe deze scheiding van functies in werkprocessen en –procedures geregeld wordt;
  • zorgen dat deze werkprocessen en –procedures nageleefd worden.

Maatregelen en kenmerken bij m.e.r.-beoordeling

De Implementatiewet geeft de initiatiefnemer de mogelijkheid om ook een beschrijving te geven van:

  • kenmerken van de activiteit of
  • maatregelen om aanzienlijke negatieve milieueffecten te vermijden of te voorkomen.

Door deze maatregelen bij het oordeel te betrekken kan het bevoegd gezag besluiten dat het niet nodig is een MER op te stellen. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met eerder uitgevoerde beoordelingen. In de m.e.r. -beoordelingsbeslissing worden de kenmerken van de activiteit of de geplande maatregelen aangegeven. Als uit de aangeleverde gegevens niet is uit te sluiten dat zich waarschijnlijk belangrijke nadelige gevolgen kunnen voordoen, zal het bevoegd gezag moeten oordelen dat er voor de activiteit een MER moet worden gemaakt.

Monitoring van effecten

Het bevoegd gezag moet bij het m.e.r.-plichtige besluit nadrukkelijk aangeven of, en zo ja welke, effecten gemonitord moeten te worden. De initiatiefnemer voert de monitoringsmaatregelen uit.

Het soort parameters dat wordt gemonitord en de looptijd van de monitoring moet evenredig zijn met de aard, de locatie en de omvang van de activiteit en met het belang van de gevolgen van het milieu. Dit moet allemaal in het m.e.r.-plichtige besluit toegelicht worden.

Expliciete vorm-vrije m.e.r.-beoordeling

Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet het beoordelingsbesluit kenbaar gemaakt worden naar de initiatiefnemer.

Electronische beschikbaarheidsstelling

De Implementatiewet vereist dat alle kennisgevingen maar ook alle bijbehorende stukken op elektronische wijze worden gepubliceerd.

Deskundigheid

De initiatiefnemer moet er voor zorgen dat het MER wordt opgesteld door bekwame deskundigen. Het bevoegd gezag moet voldoende (toegang tot) deskundigheid hebben om het MER te beoordelen. Het bevoegd gezag heeft altijd voldoende mogelijkheid om de deskundigheid van adviesbureaus of de Commissie voor de m.e.r. in te schakelen.

Bredere definitie van gevolgen voor het milieu

Onder de gevolgen voor het milieu wordt ook verstaan: de effecten die voortkomen uit de kwetsbaarheid van een activiteit voor risico's op zware ongevallen en rampen.

Sloopwerken

De initiatiefnemer moet een beschrijving geven van sloopwerken (artikel 7.16 Wm).

Aanvullen van het MER

Degene die de vergunning aanvraagt kan het MER aanvullen als het niet voldoet aan de indieningsvereisten van artikel 7.23 Wm of onjuistheden bevat (artikel 7.28 Wm).

Passende beoordeling en het MER

In het nieuwe artikel 14.4d Wm is een coördinatieprocedure opgenomen voor het geval er ook een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming wordt gemaakt. Dat houdt in dat het MER en de passende beoordeling gelijktijdig ter inzage worden gelegd.

Wijziging Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet wordt ook gewijzigd. Vanaf 16 mei 2017 is het niet langer mogelijk om maar één alternatief te onderzoeken door dat project in bijlage II te plaatsen. Wel wordt in de Crisis- en herstelwet opgenomen dat als er voor een Bijlage II-project een plan-MER is opgesteld, het project-MER geen beschrijving hoeft te bevatten van de redelijke locatie of tracé alternatieven. Daarvoor geldt wel de voorwaarde dat in het plan-MER al alternatieven zijn onderzocht voor die locatie of dat tracé.

Er blijft wel een verplichting bestaan om voor andere aspecten wel redelijke alternatieven in beeld te brengen in het project-MER. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om alternatieven die niet zien op de locatie of het tracé maar op de inpassing van een weg of de wegconfiguratie. Denk dan bijvoorbeeld aan een verdiepte ligging versus een weg op maaiveld of een spitsstrook versus een permanente rijstrook.

Verder is geregeld dat het voor de projecten die genoemd staan op bijlage II van de Crisis- en herstelwet optioneel is geworden om een advies van de Commissie voor de m.e.r. te vragen.

Wijziging Besluit m.e.r.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden enkele procedurele vereisten uit de Wet milieubeheer van toepassing. Dit betekent dat de initiatiefnemer voortaan een melding moet doen van het voornemen om een activiteit uit te voeren beneden de drempelwaarde uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. Dit betekent ook dat de nieuwe bepalingen voor de m.e.r.-beoordelings-procedure (wijzigingen in artikelen 7.16 tot en met 7.19 Wm) ook van toepassing zijn op de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit gaat vooral over:

  • de informatieverplichting voor de initiatiefnemer
  • het beschrijven van maatregelen en kenmerken
  • de weging van deze maatregelen en kenmerken in het besluit
  • het beslissen binnen 6 weken

Windturbinepark

Voor de implementatie van het tweede amendement van het Verdrag van Espoo wordt aan onderdeel C22 als nieuwe categorie C22.2 toegevoegd. Dit is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 20 windturbines of meer. In het huidige recht staan windturbines alleen op de D-lijst (m.e.r.-beoordeling).

Deze wijziging zal overigens niet meteen in werking treden maar pas op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip nadat het minimaal aantal benodigde verdragsstaten het tweede amendement hebben geratificeerd.

Overige wijzigingen in de D-lijst

  • Onderdeel D8.2 in de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt aangepast vanwege een onvolledige implementatie van onderdeel 22 van Bijlage I bij de m.e.r.-richtlijn in combinatie met 13a bijlage II m.e.r.-richtlijn.
  • Wijzigingen en uitbreidingen van opslaglocaties voor geologische opslag van kooldioxide worden aangewezen als m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten.
  • Onderdeel D25.1 wijzigt. Eerder werd verondersteld dat de aanwijzingen in deze categorie alleen betrekking hadden op installaties die behoren tot de chemische industrie. Uit de Guidance Document van de Europese Commissie 'Interpretation of definitions of project categories of annex I and II of the EIA Directive' is gebleken dat dit een onterechte beperking is en dat iedere opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten onder bijlage II bij de m.e.r.-richtlijn valt.
  • Onderdeel D32.5 wijzigt vanwege een rectificatie van de Europese Commissie van de Nederlandse vertaling van onderdeel 4, onder f, van bijlage II bij de m.e.r.-richtlijn. Daarbij is 'Automobielfabrieken en -assemblagebedrijven en fabrieken van automobielmotoren' gewijzigd in 'Motorvoertuigfabrieken en -assemblagebedrijven en fabricage van motoren van motorvoertuigen'.

Overgangsrecht

Voor projecten die voor 16 mei 2017 zijn gestart met de m.e.r. beoordelingsprocedure of de m.e.r.-procedure geldt het overgangsrecht. Als één van de volgende stappen is doorlopen dan is het oude recht uit de Wet milieubeheer en de Crisis- en herstelwet van toepassing:

  • De melding van het voornemen een mer-beoordelingsplichtige activiteit te ondernemen, is ingediend bij het bevoegd gezag.
  • Er is kennisgegeven van een mer-beoordelingsbeslissing (als het bevoegd gezag ook de initiatiefnemer is).
  • Het bevoegd gezag verzocht is een advies reikwijdte en detailniveau af te geven, of het bevoegd gezag ambtshalve een advies reikwijdte en detailniveau heeft afgegeven (in geval van een beperkte voorbereidingsprocedure).
  • Het bevoegd gezag kennis heeft gegeven van het voornemen om een m.e.r.-plichtige activiteit uit te voeren waarop de uitgebreide m.e.r.-procedure van toepassing is, of het MER ter inzage is gelegd.

Dit betekent in de praktijk dat voor alle projecten die nu op Bijlage II van de Crisis- en herstelwet staan, het oude recht van toepassing blijft. Deze projecten mogen in de project-MER één alternatief onderzoeken.

Let op, er is geen overgangsrecht opgenomen voor de wijzigingen die volgen uit het Besluit m.e.r. voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit betekent dat voor deze projecten er geen overgangsrecht is en vanaf 16 mei de nieuwe regels gaan gelden.