Permanent worden Chw

Op 25 april 2013 is de "Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent worden van de Chw en het aanbrengen van verbeteringen in het omgevingsrecht" gedeeltelijk in werking getreden. Deze wet past ook de Wabo op verschillende punten aan. Niet alle aanpassingen aan de Wabo in deze wijzigingswet zijn op 25 april in werking getreden.

Deze wetswijziging zorgt er onder andere voor dat de werkingsduur van de Chw voor onbepaalde duur wordt verlengd. Later zal via een afzonderlijk wetsvoorstel tot aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht en het wetsvoorstel voor een nieuwe Omgevingswet de tijdelijke maatregelen uit de hoofdstukken 1 en 2 van de Chw van een permanente basis worden voorzien. De kabinetsaanpak richt zich in eerste instantie op snelle verbeteringen binnen het bestaande stelsel ("quick wins"). Dit wetsvoorstel bestaat daarom uit twee onderdelen.

  1. Als eerste wordt met dit wetsvoorstel een permanente werking gegeven aan de tijdelijke regelingen in de Chw door de looptijd van de wet, die zou eindigen op 1 januari 2014, voor onbepaalde tijd te verlengen (hoofdstuk 1 van dit wetsvoorstel). Op onderdelen wordt de Chw tevens geactualiseerd.
  2. Daarnaast bevat dit wetsvoorstel enkele (de Chw aanvullende) verbeteringen van het omgevingsrecht (hoofdstuk 2 van het wetsvoorstel). Het gaat om gerichte verbeteringen die op korte termijn zijn te realiseren (quick wins). De verbeteringen zijn gegroepeerd rondom drie inhoudelijke thema's: (1) minder lasten, (2) snelle, flexibele en zorgvuldige besluitvorming en (3) het wegnemen van problemen in de praktijk. De wijzigingen rondom deze thema's worden nader toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel en in de artikelsgewijze toelichting. De wijzigingen in hoofdstuk 2 zijn per thema in afzonderlijke paragrafen gegroepeerd.

In hoofdstuk 2 wordt ook de Wabo aangepast.

In werking getreden aanpassingen Wabo

De Wabo wordt in elk van de drie paragrafen van hoofdstuk 2 aangepast. Dat gebeurd in de artikelen 2.1.6, 2.2.1 en 2.3.1 (dit laatste artikel is aangepast in de Nota van wijziging). De belangrijkste in werking getreden wijzigingen van de Wabo staan hieronder op een rij.

Via artikel 2.1.6:

  • Nieuw artikel 3.1a.
    In de Wabo wordt een houdbaarheidsbepaling opgenomen in de Wabo. Deze bepaling geldt ook voor besluiten die niet met de uitgebreide openbare procedure worden voorbereid. Voor besluiten die wel met de uitgebreide openbare procedure worden voorbereid geldt deze bepaling naast de bepalingen van hoofdstsuk 13 Wm. Het bevoegd gezag kan zich, op basis van artikel 3.1a, bij het verlenen van een omgevingsvergunning in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

Via artikel 2.2.1:

  • Wijziging artikel 1.1.
    Aan artikel 1.1, eerste lid, wordt een definitie van het begrip «onlosmakelijke activiteit» toegevoegd;
  • wijziging artikel 2.7.
    Met het gewijzigde eerste lid wordt het mogelijk om, zoals vóór de inwerkingtreding van de Wabo het geval was, de omgevingsvergunning voor de onlosmakelijke activiteit "planologisch strijdig gebruik" voorafgaand aan de aanvraag voor de overige onlosmakelijke activiteiten aan te vragen.
  • Nieuw artikel 2.5a.
    Dit nieuwe artikel maakt het mogelijk om wanneer toepassing wordt gegeven aan de in artikel 2.7, eerste lid, voorgestelde nieuwe constructie, de als eerste verleende omgevingsvergunning voor het planologisch strijdig gebruik bij de latere omgevingsvergunning voor de overige onlosmakelijke activiteiten te wijzigen. Hiermee wordt binnen de systematiek van de voorgestelde nieuwe constructie een vergelijkbare afstemmingsregeling gecreëerd als thans ten aanzien van de gefaseerde omgevingsvergunning is vervat in artikel 2.5, zesde lid, van de Wabo. Dit aspect is met name van belang om recht te doen aan het in artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo neergelegde principe dat voorschriften op elkaar moeten worden afgestemd.
  • Wijziging artikel 2.10.
    Met deze wijziging wordt het mogelijk om een apart verleende omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik te betrekken bij de beoordeling van een aanvraag voor een bouwactiviteit.

Via artikel 2.3.1 (aangepast in de Nota van wijziging):

  • Wijziging artikel 2.8
    Deze aanvulling van artikel 2.8 houdt in dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het oprichten of in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk gegevens moeten worden verschaft over de in de betrokken inrichting of mijnbouwwerk toe te passen technieken.

Status

De wet is op 24 april bekend gemaakt (Staatsblad, jaargang 2013, nr. 144). De voor de Wabo relevante onderdelen van de wet zijn op 25 april 2013 via een koninklijk besluit (Staatsblad, jaargang 2013, nr. 145) gedeeltelijk in werking getreden. Artikel 2.2.1 onderdelen F t/m J zijn nog niet in werking getreden. U kunt alle kamerstukken vinden in het dossier nr. 33 135.

Belangrijkste kamerstukken:

Aangenomen amendementen:

Bovenstaande Nota's van wijziging en amendementen zijn in het "Gewijzigd voorstel van wet" verwerkt:

Nog niet in werking

Artikel 2.2.1 onderdelen F tot en met J van de wijzigingswet

  • Wijziging artikel 2.12.
    O.a. het tweede lid (tijdelijke planologische afwijking) vervalt. De figuur van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke planologische afwijking zal niet in zijn geheel verdwijnen, maar, voor zover het betreft afwijkingen tot een termijn van tien jaar, worden toegevoegd aan artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Dit betreft de voormalige zogeheten kruimellijst. Voor gevallen als bedoeld in dat artikel kan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning worden verleend. Op een aanvraag om een dergelijke omgevingsvergunning is de reguliere voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing. Het voorgestane nieuwe systeem houdt in dat voor zover het betreft tijdelijke planologische afwijkingen voor een termijn langer dan tien jaar, de omgevingsvergunning daarvoor langs de weg van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo (het voormalige projectbesluit) moet worden verkregen. Hierop is ingevolge artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Samenhangend met bovengenoemde wijzigingen zal de maximale termijn van vijf jaar voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke planologische afwijking, zoals die nu is voorgeschreven in artikel 5.18, eerste lid, van het Bor, komen te vervallen.
  • Wijziging artikel 2.23 en een nieuwe artikel 2.23a.
    Met deze verandering wordt het systematische verschil tussen voortdurende en aflopende activiteiten in relatie tot het instrument van de tijdelijke omgevingsvergunning, verduidelijkt. De reikwijdte van artikel 2.23 wordt uitdrukkelijk beperkt tot een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit. In artikel 2.23a wordt verduidelijkt dat ook het tijdstip van het van toepassing worden van de plicht om de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand te herstellen, bij een in de omgevingsvergunning te stellen termijn kan - en in sommige bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën gevallen - moet worden gereguleerd en voorts dat deze plicht alleen relevant is voor een omgevingsvergunning voor een aflopende activiteit.

  • Nieuw artikel 2.23b.
    In dit nieuwe wordt geregeld dat bij een omgevingsvergunning kan worden bepaald dat daarbij aangewezen voorschriften nadat de vergunning haar gelding heeft verloren, gedurende een daarbij aangegeven termijn van kracht blijven. Dit was eerder geregeld in artikel 5.9, aanhef en onder c, van het Bor, zij het dat de reikwijdte van dat artikelonderdeel is verruimd van alleen een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo, naar een omgevingsvergunning in algemene zin.

  • Wijziging artikel 2.24
    De reikwijdte van artikel 2.24, zoals opgenomen het wetsvoorstel, beperkt zich als gevolg van de overheveling van de inhoud van het huidige artikel 2.24, eerste lid, naar het voorgestelde artikel 2.23a, tot het seizoensgebonden bouwwerk. Het artikel heeft twee bepalingen: 1) In een omgevingsvergunning met betrekking tot een seizoensgebonden bouwwerk kan worden bepaald dat het desbetreffende bouwwerk op grond van die vergunning gedurende opeenvolgende kalenderjaren kan worden gebouwd, gebruikt en gesloopt. 2. In een omgevingsvergunning met betrekking tot een seizoensgebonden bouwwerk wordt bepaald binnen welke opeenvolgende tijdvakken van een kalenderjaar het bouwen, gebruiken en slopen van het desbetreffende bouwwerk plaatsvindt.