Stap 2: Opzet van de oplosmiddelenboekhouding

Als het oplosmiddelenverbruik voor een bepaalde activiteit hoger is dan de drempelwaarde uit tabel 2.28a van het Activiteitenbesluit, dan zijn de eisen van afdeling 2.11 van toepassing. Wil een bedrijf kunnen aantonen dat het aan de eisen van deze afdeling voldoet dan moet het bedrijf een meer uitgebreide oplosmiddelen boekhouding opstellen. Hoe uitgebreid deze oplosmiddelenboekhouding moet zijn, is afhankelijk van de situatie in het bedrijf.

Benodigde basisgegevens bij de verschillende regimes

We bespreken hieronder de verschillende situaties die te onderscheiden zijn. In het algemeen geldt dat hoe ingewikkelder de situatie in het bedrijf is, des te uitgebreider de oplosmiddelenboekhouding moet zijn.

De inhoud van de oplosmiddelenboekhouding is ook afhankelijk van de manier waarop een bedrijf aantoont dat men aan de eisen van afdeling 2.11 voldoet, met andere woorden van het regime dat het bedrijf kiest: het volgen van een reductieprogramma of het voldoen aan de emissiegrenswaarden (waarbij het ook nog uitmaakt welke emissiegrenswaarden worden gekozen). In onderstaand schema hebben we per regime aangegeven welke basisgegevens de oplosmiddelenboekhouding in ieder geval moet bevatten.

De verschillende basisgegevens uit onderstaande tabel worden na de tabel kort toegelicht.

Reinigen en ontvetten

Bij de activiteit reinigen en ontvetten kan geen gebruik worden gemaakt van het reductieprogramma met vaste-stofregeling en kunnen ook geen totale emissiegrenswaarden worden gebruikt. Indien, om aan te tonen dat aan het besluit wordt voldaan, bij deze activiteit gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid dat het gemiddeld gehalte aan organische oplosmiddelen niet hoger ligt dan 30 gewichtsprocent, is het niet nodig de referentie-emissie en de beoogde emissie te bepalen om te toetsen of aan de eisen voor oplosmiddeleninstallaties in afdeling 2.11 wordt voldaan. In hoofdstuk 5.5 wordt hier dieper op ingegaan.

Verbruik

Het verbruik van oplosmiddelen voor een bepaalde activiteit komt overeen met de hoeveelheid voor die activiteit ingezette oplosmiddelen (ook wel I1 genoemd), verminderd met de VOS die eventueel buiten de activiteit wordt hergebruikt (ook wel O8 genoemd). Een nauwkeurige berekening is niet altijd nodig. Zie voor meer informatie hoofdstuk 3, werkingssfeer.

Input

De input van oplosmiddelen (I) is de hoeveelheid oplosmiddelen die tijdens het uitoefenen van een activiteit wordt gebruikt. De input van oplosmiddelen voor een bepaalde activiteit moet altijd in de oplosmiddelenboekhouding worden weergegeven.

De input bestaat vaak uit de hoeveelheid oplosmiddelen die is ingekocht en in het proces ingezet (I1), gecorrigeerd voor eventuele voorraadverschillen. Als er oplosmiddelen na interne opwerking opnieuw voor dezelfde activiteit worden ingezet (I2), dan moet deze hoeveelheid bij de ingekochte hoeveelheid VOS (I1) worden opgeteld. Zie voor de wijze van berekening van I1 hoofdstuk 3.2, zie voor meer informatie over I2 hoofdstuk 4.5.

Totale emissie

Net als de input moet ook de totale emissie van oplosmiddelen altijd in de oplosmiddelenboekhouding zijn opgenomen. De totale emissie kan worden weergegeven als de som van de afgasemissies en de diffuse emissies; hiervoor is het niet per se nodig de afgasemissies en diffuse emissies apart te bepalen.

De totale emissie kan ook worden berekend door de ingezette hoeveelheid VOS te verminderen met VOS-stromen die niet geëmitteerd zijn, maar bijvoorbeeld via het afval zijn afgevoerd, in het product zijn achtergebleven of door een nageschakelde techniek zijn vernietigd. In een formule weergegeven:

Totale emissie: I1 - O5 - O6 - O7

Stap 4 gaat hier verder op in. Volgens  afdeling 2.11 is ook een andere methode toegestaan, zoals op grond van kentallen in het voorbeeld voor heatset in hoofdstuk 5.2. Zie ook bepaling Diffuse emissie.

Afgasconcentratie

Als een bedrijf ervoor kiest om te voldoen aan de emissiegrenswaarden voor afgasemissies in combinatie met diffuse emissies, dan moet in elk geval éénmalig de afgasconcentratie worden gemeten en in de oplosmiddelenboek- houding vermeld.

De frequentie van meten van de afgasconcentratie is afhankelijk van de grootte van de emissie voor en na behandeling van de afgasstroom met een nageschakelde techniek; in hoofdstuk 6 ‘Meten en Controleren' gaan we verder in op de wijze van meten. De afgasconcentratie moet worden weergegeven in mg koolstof per kubieke meter. Om die reden is het koolstofgehalte van de geëmitteerde VOS van belang. In hoofdstuk 6.3 is een lijst opgenomen met koolstofgehaltes van veel gebruikte oplosmiddelen.

Diffuse emissie

De diffuse emissies worden uitgedrukt als percentage van de oplosmiddeleninput. Hoe hoger de input is, hoe hoger de diffuse emissies mogen zijn. Als een bedrijf er voor kiest aan de emissiegrenswaarden voor de afgasemissie in combinatie met diffuse emissies te voldoen, dan moet de diffuse emissie worden vastgesteld en in de oplosmiddelenboekhouding vermeld. Stap 5 geeft informatie over het bepalen van de diffuse emissie.

Beoogde emissie

Het is nodig de beoogde emissie te berekenen als een bedrijf kiest voor het volgen van een reductieprogramma, om zo aan te tonen dat aan afdeling 2.11 wordt voldaan. De wijze van berekenen is afhankelijk van het gebruik van producten met vaste stof binnen de betreffende activiteit, zoals verven, lijmen, enzovoorts. Zie voor berekening van de beoogde emissie hoofdstuk 5.1.

Referentie-emissie

De referentie-emissie weerspiegelt de emissie die een bedrijf zou hebben gehad als er nog geen maatregelen op het gebied van VOS-reductie waren genomen. De referentie-emissie moet berekend worden als een bedrijf kiest voor het volgen van een reductieprogramma, om zo aan te tonen dat aan afdeling 2.11 wordt voldaan.

De wijze van berekenen is, net als in het geval van de beoogde emissie, afhankelijk van het gebruik van producten met vaste stof binnen de betreffende activiteit, zoals verven, lijmen etc. Voor berekening van de referentie-emissie verwijzen we naar Regime 1 in hoofdstuk 5. De referentie-emissie is geen vast gegeven, maar varieert met veranderingen in het productievolume. Met andere woorden: als een bedrijf meer gaat produceren, zal de referentie-emissie evenredig stijgen.

Hoeveelheid product

De hoeveelheid geproduceerd product - of in het geval van activiteit 19 (extractie plantaardige oliën of dierlijke grondstoffen) de hoeveelheid geëxtraheerde grondstof - moet in de oplosmiddelenboekhouding worden opgenomen als een bedrijf met behulp van de totale emissiegrenswaarden per hoeveelheid geproduceerd product wil aantonen dat het aan de eisen voor oplosmiddeleninstallaties in het Activiteitenbesluit voldoet. Dit cijfer kan eenvoudig worden afgeleid uit de bedrijfsadministratie, zie verder regime 3.