Lozingsvoorschriften laboratoria

Met de activiteit in § 4.8.10 "In werking hebben van een laboratorium of een praktijkruimte" in het Activiteitenbesluit bedoelt men niet de praktijkruimten en laboratoria van het middelbaar onderwijs, huisartsen, dierenartsen, apothekers, tandartsen en tandtechnici.

Andere laboratoria zoals productie en kwaliteitslaboratoria worden hier wel bedoeld.

In laboratoria worden diverse chemicaliën gebruikt. In de lozingsvoorschriften worden geen lijsten met grenswaarden van allerlei chemicaliën gesteld. Een uitgangspunt in de regelgeving is dat men een normale bedrijfsvoering binnen laboratoria ‘good laboratory practice' toepast. Een bedrijf moet dus voorkomen dat stoffen in het afvalwater terecht komen. Het restant aan afvalwater hoort daarom bijna schoon te zijn

Vindplaats

De voorschriften voor het lozen van afvalwater afkomstig van laboratoria en praktijkruimten staan in § 4.8.10 Activiteitenbesluit (AB), artikelen 4.123 en 4.124. Concrete maatregelen staan in § 4.8.9 van de bijbehorende ministeriële regeling, artikel 4.116.

De voorschriften kennen sinds de publicatie in 2009 geen wijzigingen. Deze paragraaf kan van toepassing zijn op verschillende soorten laboratoria. Er staat aangegeven voor welke laboratoria het Activiteitenbesluit niet van toepassing is:

  • laboratoria voor huisartsen,
  • dierenartsen,
  • apothekers,
  • tandartsen of tandtechnici en
  • op praktijkruimten voor het middelbaar onderwijs.

Op deze laboratoria en praktijkruimten werden voor de komst van het Activiteitenbesluit geen bijzondere eisen gesteld. Het is vanuit milieuoogpunt niet nodig om de voorschriften uit deze paragraaf te laten gelden op deze typen laboratoria en praktijkruimten.

Voor deze activiteit heeft men alleen de lozing op het vuilwaterriool geregeld. Voor lozingen in de bodem of in een hemelwaterriool moeten initiatiefnemers een maatwerkvoorschrift op basis van Artikel 2.2 Activiteitenbesluit aanvragen.

Voor een lozing in oppervlaktewater is een Waterwetvergunning nodig. De waterkwaliteitsbeheerder is in dat geval bevoegd gezag. Afhankelijk van de keur kan dit met een reguliere vergunning (korte procedure volgens de Algemene wet bestuursrecht).

De activiteit staat in hoofdstuk 4 van het Activiteitenbesluit. Daarom gelden de voorschriften alleen voor type A/B-bedrijven. Ze gelden niet voor type C bedrijven. Een inrichting type B moet deze activiteit vier weken voor de start melden. Een type C moet hiervoor een vergunning aanvragen of een wijziging aanvragen.

Er kan afvalwater vrijkomen bij deze activiteit. Als type-C bedrijven dit willen lozen, moet het bevoegde gezag deze lozing regelen in de omgevingsvergunning. Dit geldt voor lozen op de riolering en op de bodem. Bij een lozing in het oppervlaktewater is een watervergunning nodig.

Hier vind u de oorspronkelijke nota van toelichting van het Activiteitenbesluit (pdf, 45 kB) en de Activiteitenregeling (pdf, 51 kB). De inhoud van de toelichting hebben we hier verwerkt.

BBT, good laboratory practice

De opgestelde voorschriften gaan uit van preventie. Een initiatiefnemer moet bron- en beheersgerichte maatregelen treffen om te voorkomen dat afvalwater ontstaat. Er geldt de verplichting om gedragsvoorschriften op te stellen. Ook moeten voorzieningen getroffen worden gericht op het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de gedragsvoorschriften en voorzieningen van een laboratorium gelden een aantal minimale voorwaarden. Deze staan in artikel 4.116 van de regeling.

Wanneer chemicaliën ook voorkomen op de lijst zeer zorgwekkende stoffen geldt het streven naar een nullozing.

Mogelijke bronmaatregelen:

  • keuze van de stoffen: beoordelen of minder belastende alternatieven mogelijk zijn
  • aankoopbeleid waarbij men ook een beoordeling van milieubelastendheid uitvoerd
  • inperking van gebruik of vrijkomen van de stof: schaalverkleining of een alternatieve toepassing kan het risico op vrijkomen verkleinen of voorkomen. Bijvoorbeeld door:
    - Natte analyses zoveel mogelijk uitvoeren op basis van micro-analyse;
    - Bij aanschaf van nieuwe apparatuur milieuschadelijkheid in gebruik mee laten wegen;
    - Geen reiniging en droging van glaswerk met oplosmiddelen;
    - Reiniging van tafels/werkruimten zoveel mogelijk op droge basis;
    - Opvang of terugwinning van stoffen;
    - Gebruik van lekbakken;
    - Toepassen van een condensor in een proefopstelling bij gebruik van vluchtige stoffen;
    - Zoveel mogelijk toepassen gesloten koelwateropstellingen (koelwater van bijv.elektronenmicroscopen hergebruiken);
    - Vastgelegd en operationeel inzamelsysteem voor afvalstoffen.

Mogelijke beheersgerichte maatregelen:

  • vastleggen van werkzaamheden in actuele procedures en werkvoorschriften (bijv. milieukaart bij praktijkruimten)
  • voorkomen van lekken en verlies van stoffen naar water (via de riolering) bijvoorbeeld door:
    - de afvoer van zuurkasten of werktafels niet direct te lozen naar het riool, maar op te vangen in bijvoorbeeld een lekbak
    - gesloten circulatiekoeling toepassen in combinatie met een koude val
    - geen waterstraalluchtpomp gebruiken bij filmverdamping (maar condensors met gesloten circulatiekoeling)
    - lekken via schobputjes voorkomen
    - opvangen en afvoeren via afvalstroom van het eerste spoelwater
    - slibvang bij be- of verwerking van monsters met vaste stoffen

Naast de brongerichte maatregelen gelden lozingseisen, zoals vastgelegd in artikel 4.124 van het Activiteitenbesluit. Deze lozingseisen moet het bedrijf gebruiken als toetsingsparameter voor het handelen volgens de interne voorschriften en voorzieningen.

Maatwerk

Misschien moet het bevoegd gezag ook voor andere stoffen doelvoorschriften of lozingseisen opnemen. Uit de oorspronkelijke nota van toelichting van het Activiteitenbesluit (pdf, 45 kB) blijkt dat men dan de Algemene BeoordelingsMethodiek (ABM) niet hoeft toe te passen op de gebruikte laboratoriumchemicaliën. Bij de toelating van deze laboratoriumchemicaliën heeft men namelijk de effecten al beoordeelt van een lozing op de riolering. Daarom kan men een dergelijke toetsing vooraf achterwege laten.

De voorwaarde is wel dat toepassing moet plaatsvinden volgens het gebruiksvoorschrift van de leverancier. Voor de in grotere hoeveelheden toe te passen reinigings- en desinfectiemiddelen moet men de ABM wel toepassen. Het opstellen van de doelvoorschriften moet wel met de mogelijkheden en afwegingen die voortkomen uit artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit.

Het bevoegd gezag kan ook met maatwerk een gedragsvoorschrift opleggen. Bijvoorbeeld als het bevoegd gezag de door de inrichting houder zelf opgestelde interne voorschriften en voorzieningen (ook na overleg) met een onvoldoende beoordeeld. Daarbij kijkt het bevoegd gezag naar bijvoorbeeld het waterverbruik.

Verboden en voorwaarden

Er zijn gedragsvoorschriften opgesteld die samen met de aanwezige voorzieningen gericht zijn op het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu. De minimale voorwaarden staan in artikel 4.116 van de regeling.

De lozingseisen (artikel 4.124 van het Activiteitenbesluit) zijn door het bedrijf gebruikt als toetsingsparameter voor het handelen volgens de interne voorschriften en voorzieningen. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat het bedrijf de normen opvult door het afvalwater te mengen met resten van chemische analyses. Dit betekent dat ook bij lagere concentraties dan de in de tabel aangegeven waarden er al sprake kan zijn van nalatigheid. Hier kan het bevoegd gezag op grond van de algemene zorgplicht op handhaven.

Lozingsnormen voor afvalwater gelden op moment dat afvalwater vrijkomt.  Verdunnen van afvalwater is in strijd met een algemeen beginsel van de Wet milieubeheer artikel 10.29a : het beperken van het gebruik van grondstoffen (in dit geval water).

Voor het verlenen van vergunningen is een instructieregel hiervoor opgenomen in artikel 5.5 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (BOR).

In de lozingenbesluiten is het verbod tot verdunnen opgenomen in artikel 2.2a van het activiteitenbesluit of 2.3 Besluit lozen buiten inrichtingen. Uit oogpunt van doelmatigheid kan dit aangepast worden, bijvoorbeeld omdat het afvalwater door eenzelfde zuiveringsvoorziening kan worden geleid.

Als een bedrijf een lozingsnorm overschrijdt dan  moet dat bedrijf het productieproces aanpassen of het afvalwater (voor)zuiveren voor een lozing.

Op de bemonstering van de lozingen is overgangsrecht van toepassing. Dit geldt voor situaties met een vergunning van voor 1 januari 2010. Dit overgangsrecht vervalt volgens de de toelichting bij nieuwe situaties en bij renovaties. Voor die situaties geldt het voorschrift weer dat het laboratoriumafvalwater (als deelstroom) apart te bemonsteren is.

Controleaspecten

  1. Controle en handhaving vindt vooral plaats op de brongerichte maatregelen. Zijn er gedragsvoorschriften opgesteld en zijn er voldoende voorzieningen aanwezig om de emissie te beperken? Voldoet deze aan de ministeriële regeling (artikel 4.116)?
  2. De lozingseisen (artikel 4.124 van het Activiteitenbesluit) zijn door het bedrijf gebruikt als toetsingsparameter voor het handelen volgens de interne voorschriften en voorzieningen.
  3. Worden er ZZS gebruikt?
  4. Is er een doelmatige controlevoorziening aanwezig? Let op: voor bestaande (onveranderde) situatie is overgangsrecht van toepassing.