Lozingsvoorschriften voedingsmiddelenindustrie
Paragraaf 3.6.3 ‘Het industrieel vervaardigen of bewerken van voedingsmiddelen of dranken' van het Activiteitenbesluit is van toepassing op bedrijven in de voedingsmiddelenindustrie, voorzover deze niet onder de Richtlijn Industriële Emissies vallen. Het betreft het bereiden of verwerken van groente en fruit, vleeswaren, snacks, sauzen, kruiden, enzovoorts. Ook grote bakkerijen die produceren met continu-ovens vallen onder deze activiteit.
De paragraaf is niet van toepassing op:
- de horeca, zoals geregeld in paragraaf 3.6.1 (Bereiden van voedingsmiddelen)
- het ambachtelijk slachten en uitsnijden van vlees en vis, zoals geregeld in paragraaf 3.6.2 (Slachten van dieren, uitsnijden van vlees of vis of bewerken van dierlijke bijproducten)
- de extractie van plantaardige oliën of veredeling van vetten, de productie van zetmeel of suiker en de productie van alcohol
- handelingen met gewassen met als doel deze te sorteren, te transporteren en te verpakken
Vindplaats
De voorschriften voor het lozen van afvalwater afkomstig van het industrieel vervaardigen of bewerken van voedingsmiddelen of dranken zijn opgenomen in § 3.6.3 van het Activiteitenbesluit, specifiek artikel 3.138 (lozen in oppervlaktewater) en artikel 3.139 (lozen in het vuilwaterriool). Er is geen specifiek overgangsrecht van toepassing.
Het Activiteitenbesluit hanteert een voorkeur voor het zonder biologische voorbehandeling lozen van het afvalwater in het vuilwaterriool. De reden hiervoor is dat het over het algemeen goed biologisch afbreekbaar afvalwater betreft, dat doelmatig in een RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallatie) kan worden verwerkt. Hiermee wordt voldaan aan de stand van de techniek. De doelmatige verwerking van het afvalwater is één van de aspecten waar bij de keuze voor de vestiging van nieuwe bedrijven rekening mee gehouden moet worden. De gemeente kan daarbij de lozing in het vuilwaterriool zowel op kwalitatieve aspecten als kwantitatieve aspecten weigeren. Als een bedrijf kan aantonen dat bij lozing in het vuilwaterriool biologische voorbehandeling doelmatig is, is het mogelijk om dit met een maatwerkbesluit toe te staan. In het maatwerkbesluit staan de randvoorwaarden waaronder het biologisch voorbehandelde afvalwater in het vuilwaterriool mag worden gebracht. De randvoorwaarden hebben betrekking op de hoeveelheid als de samenstelling van het afvalwater.
Voor deze activiteit heeft men alleen de lozing op het vuilwaterriool geregeld. Voor lozingen in de bodem of in een hemelwaterriool moeten initiatiefnemers een maatwerkvoorschrift op basis van Artikel 2.2 Activiteitenbesluit aanvragen.
Voor een lozing in oppervlaktewater is een Waterwetvergunning nodig. De waterkwaliteitsbeheerder is in dat geval bevoegd gezag. Afhankelijk van de keur kan dit met een reguliere vergunning (korte procedure volgens de Algemene wet bestuursrecht).
Voor deze activiteit heeft men alleen de lozing op het vuilwaterriool geregeld. Voor lozingen in de bodem of in een hemelwaterriool moeten initiatiefnemers een maatwerkvoorschrift op basis van Artikel 2.2 Activiteitenbesluit aanvragen.
Voor een lozing in oppervlaktewater is een Waterwetvergunning nodig. De waterkwaliteitsbeheerder is in dat geval bevoegd gezag. Afhankelijk van de keur kan dit met een reguliere vergunning (korte procedure volgens de Algemene wet bestuursrecht).
Bij een IPPC-installatie moet het bevoegd gezag altijd toetsen of de algemene regels voldoen aan het BBT-niveau. Als dit niet het geval is, dan is de vergunningverlener verplicht bij een IPPC installatie af te wijken van de algemene regels in de wetgeving. Dit staat in artikel 2.22 lid 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De vergunningverlener neemt dan de eisen die volgen uit de BBT bepaling wel op in de vergunning.
In het wijzigingsbesluit van het Activiteitenbesluit is een nota van toelichting (doc, 54 kB) opgenomen.
Het lozen van ontsmettingsmiddelen of gecombineerde reinigings- en ontsmettingsmiddelen is toegestaan als deze middelen zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Bij de toelating beoordeelt de Commissie toelating gewasbestrijdingsmiddelen en biociden (CTGB) het milieueffect van de middelen bij normaal gebruik. Als de middelen zijn toegelaten is het uitgangspunt dat het milieueffect bij lozing op het vuilwaterriool voldoende is beoordeeld, zodat geen aanvullende informatie hoeft te worden gevraagd en geen aanvullende eisen hoeven te worden gesteld. Deze middelen moeten dan wel worden toegepast conform het gebruiksvoorschrift (dit valt onder de zorgplicht).
Voor reinigingsmiddelen gelden geen toelatingseisen, maar wel bepaalde lozingsverboden. Het bevoegd gezag kan op grond van de zorgplicht eventueel via maatwerkvoorschriften extra eisen stellen voor de te gebruiken reinigingsmiddelen.
Aanverwante wetgeving
Op de afgifte van bedrijfsafvalstoffen is titel 10.6 Wet milieubeheer (Wm) van toepassing:
- afgifte aan een erkende inzamelaar: art. 10.37 Wm
- het bewaren van de gegevens daaromtrent: art. 10.38 Wm
Het slib en het vet uit een vetafscheider is geen gevaarlijk afval en kan met de bedrijfafvalstoffen worden afgevoerd (erkende inzamelaar).
Verboden en voorwaarden
Het is belangrijk dat hulpstoffen worden beoordeeld op het belastend zijn voor het milieu. De lozing van deze hulpstoffen moet men zoveel mogelijk beperken. Soms zijn deze hulpstoffen Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Afhankelijk van de milieubelasting moet er meer gebeuren om lozing tegen te gaan.
- Het Activiteitenbesluit stelt dat stoffen waarvoor een saneringsinspanning A geldt, niet mogen worden geloosd. Dit geldt onder andere voor ZZS.
- Stoffen en preparaten met saneringsinspanningen B of C zijn onder voorwaarden loosbaar.
Leveranciers moeten volgens de Europese REACH verordening verplicht bij hun producten (stoffen of mengsels) veiligheidsinformatieblad (VIB) met milieu-informatie te leveren. Deze informatie moet duidelijk maken of een stof geloosd mag worden en hoe een stof in de afvalfase verwijderd moet worden (als bedrijfsafval of als gevaarlijk afval). In 2016 is de Algemene Beoordelingsmethodiek voor stoffen en preparaten (ABM) in het kader van de uitvoering van het emissiebeleid water aangepast.
In het activiteitenbesluit is uitgegaan van de ABM indeling van voor 2016. Daarin worden stoffen/preparaten in drie categorieën ingedeeld. Aan elke categorie is een «gewenste saneringsinspanning» (A, B of C) gekoppeld. In de ABM-2016 is categorie A opgedeeld in categorie ZZS en A. De gewenste saneringsinspanning vanuit het activiteitenbesluit wil zeggen:
- A : in principe niet lozen; zo ja, dan onder strenge voorwaarden en met toepassen van Best Beschikbare Technieken (BBT). Dit geldt onder andere voor ZZS.
- B : lozing minimaliseren; toepassen van best uitvoerbare technieken.
- C : lozing minimaliseren.
Voor de Voedingsmiddelenindustrie geldt ook een verbod op het lozen van hulpstoffen met een saneringsinspanning B. Tenzij het afvalwater wordt behandeld in een biologische zuivering. In artikel 3.138, vierde lid, zijn deze lozingseisen opgenomen. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om met maatwerk strengere of minder strenge eisen te stellen. In de praktijk wordt BBT ingevuld door het toepassen van vergaande biologische zuivering.
Bij een biologische voorbehandeling met lozing in het gemeentelijk vuilwaterriool zijn de randvoorwaarden in de vorm van samenstelling en hoeveelheid van belang. Deze randvoorwaarden moeten in een maatwerkvoorschrift zijn vastgelegd.
In het Activiteitenbesluit staat dat men afvalwater waarin dierlijke vetten of plantaardige oliën zitten eerst door een vetafscheiders en slibvangput (volgens NEN-EN 1825-1 en 2) moet leiden. Er bestaat een uitzondering op het verplichte plaatsen van een vetscheider: als dit niet redelijk is gezien de omstandigheden.
Uit de memorie van toelichting blijkt uitdrukkelijk dat het bevoegd gezag van deze mogelijkheid gebruik moet maken. Dit voorkomt dat er onnodig vetafscheiders komen. Wel is dan maatwerk nodig. Wanneer deze lozingssituatie al bestond vóór 1 januari 2013 geldt mogelijk overgangsrecht.
Lozingsnormen voor afvalwater gelden op moment dat afvalwater vrijkomt. Verdunnen van afvalwater is in strijd met een algemeen beginsel van de Wet milieubeheer artikel 10.29a : het beperken van het gebruik van grondstoffen (in dit geval water).
Voor het verlenen van vergunningen is een instructieregel hiervoor opgenomen in artikel 5.5 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (BOR).
In de lozingenbesluiten is het verbod tot verdunnen opgenomen in artikel 2.2a van het activiteitenbesluit of 2.3 Besluit lozen buiten inrichtingen. Uit oogpunt van doelmatigheid kan dit aangepast worden, bijvoorbeeld omdat het afvalwater door eenzelfde zuiveringsvoorziening kan worden geleid.
Als een bedrijf een lozingsnorm overschrijdt dan moet dat bedrijf het productieproces aanpassen of het afvalwater (voor)zuiveren voor een lozing.
De lozingsvoorwaarden voor vuilwaterriool gelden voor het gemeentelijk riool, maar ook voor een particulier stelsel. Daarbij maakt het niet uit of het particuliere stelsel aansluit op het gemeentelijk riool of direct aansluit op een afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi). De lozingsvoorwaarden zijn namelijk bedoeld voor de bescherming van het milieu, de waterzuivering én het rioolstelsel.
Controleaspecten
Wanneer het bedrijf een biologisch zuivering in beheer heeft is een goede en doelmatige bedrijfsvoering van belang. Belangrijke parameters voor een goed biologisch proces zijn het biologisch zuurstofverbruik (BZV) en de stikstof- en fosfaat-concentraties in het effluent. In veel situaties zal er sprake zijn van een onderhoudscontract met een specialistisch bedrijf. Wanneer niet aan de lozingseisen wordt voldaan kan een dieptecontrole om de oorzaken van de overschrijding te achterhalen van belang zijn. Factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van het afvalwater:
- productwisselingen die leiden tot een andere samenstelling van het te behandelen afvalwater
- schoonmaakwerkzaamheden: welke schoonmaak en/of desinfectiemiddelen worden er toegepast? Voldoen deze aan de ABM zoals bedoeld in artikel 3.138, tweede lid of artikel 3.139, tweede lid?
- aanbod van afvalwater: is er voldoende en continu aanbod en vindt er buffering van het afvalwater plaats voordat het aan de biologische zuivering wordt aangeboden? Denk daarbij ook aan de bedrijfsvoering in de weekenden.
Vet-afscheider aanwezig?
- Nee: is een vet scheider echt nodig of kan het ook met maatwerk?.
- Ja voldoet de vetafscheider aan en wordt gebruikt volgens NEN-EN 1825-1 en 2?
- Ja, Alleen er is geen controlevoorziening. Dat klopt: de vetconcentratie in het effluent van een afscheider kan men niet gebruiken, om de werking van een scheider te bepalen. Een steekmonster geeft daarom geen juist beeld. Het nemen van een representatief monster vergt een onevenredige inspanning. Er is daarom geen eis voor een controle voorziening.
- Ja, mogelijk is overgangsrecht van toepassing als de afscheider is geplaatst vóór 1 januari 2013.
Specifieke controle aspecten bij eenmalige controle (bij oprichting of verandering van de inrichting of plaatsing van een nieuwe afscheider) en controle op normaal gebruik vind u bij technische voorzieningen/vetscheider. Daar vindt u ook informatie over capaciteitsberekeningen en achtergrond informatie over vetscheiders.