Melding, vergunning en overgangsrecht voor woon- en verblijfsgebouwen

De meeste woon- en verblijfsgebouwen hebben geen meldingsplicht. In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat woon- en verblijfsgebouwen een vergunning nodig hebben.

Niet altijd meldingsplicht

Het merendeel van de woon- en verblijfsgebouwen belasten het milieu niet of nauwelijks. Voorbeelden zijn kantoren en een groot deel van de scholen en zorginstellingen. Deze bedrijven (type A-inrichtingen onder het Activiteitenbesluit) hebben daarom geen meldingsplicht, maar moeten wel aan de voor hen geldende eisen van het Activiteitenbesluit voldoen.

Soms vinden er binnen woon- en verblijfsgebouwen wel milieubelastende activiteiten plaats zodat er toch een meldingsplicht is (type B-inrichtingen). Denk hierbij aan opslag van gevaarlijke stoffen, het bereiden van voedingsmiddelen of het drukken of verven van producten.

Meestal geen omgevingsvergunning milieu, OBM of watervergunning nodig

Voor de gebruikelijke activiteiten bij woon- en verblijfsgebouwen is geen vergunning nodig.

Voor sommige minder gebruikelijke activiteiten kan wel een vergunning nodig zijn. Als een eigenaar voor de warmtevoorziening van het gebouw bijvoorbeeld een bodemenergiesysteem gaat installeren, dan kan een omgevingsvergunning beperkte milieutoets of een watervergunning nodig zijn.

De AIM geeft aan of een omgevingsvergunning milieu, OBM of watervergunning nodig is.

Van oud naar nieuw

Soms zijn in het verleden, in het kader van het ‘oude' Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer, nadere eisen opgelegd. Deze gelden dan meestal onder het Activiteitenbesluit nog steeds. Deze nadere eisen zijn dan omgezet in een maatwerkvoorschrift voor onbepaalde tijd. Voorwaarde is dat het Activiteitenbesluit voor die bepaalde activiteit de ruimte biedt om maatwerkvoorschriften te stellen.