Oprichten en uitbreiden bij geurgevoelige objecten

De toets staat in paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit. Deze voorschriften zijn gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Omdat deze voorschriften grotendeels hetzelfde zijn, verwijzen wij hieronder naar de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij.

Kort samengevat komt de toets op het volgende neer:

  • Bij het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een dierenverblijf toetst het bevoegd gezag of de veehouder met zijn dierenverblijven voldoet aan waarden voor de geurbelasting en aan minimumafstanden.
  • De gemeente kan andere waarden of afstanden vaststellen, die in plaats van de waarden en normen van het Activiteitenbesluit komen.
  • Geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom krijgen meer bescherming krijgen dan geurgevoelige objecten erbuiten.
  • Veehouderijen binnen een concentratiegebied hebben meer ruimte dan veehouderijen daarbuiten.
  • De geuremissie wordt berekend met verspreidingsmodellen.

De Handreiking Wet geurhinder en veehouderij deelt deze toets op in een aantal stappen, die het bevoegd gezag kan nemen om te toetsen of de veehouder voldoet aan de geureisen.

Stap 1. Bepaal de geuremissiefactoren

Varkens Stap 2. Breng de geurgevoelige objecten in kaart

Stap 3. Toets aan de normen (waarden en afstanden)
- Minimumafstand gevel tot gevel
- Minimumafstand ruimte-voor-ruimtewoning
- Maximale geurbelasting dieren met geuremissiefactoren
- Minimumafstand dieren met geuremissiefactoren
- Minimumafstand van dieren zonder geuremissiefactoren

Veehouders moeten de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toepassen. Bij type C-bedrijven gaat de BBT-afweging met de omgevingsvergunning milieu. Bij type B-bedrijven, die geen omgevingsvergunning milieu nodig hebben, is het uitgangspunt dat de wetgever met het Activiteitenbesluit ervoor heeft gezorgd dat de veehouder type B op dit punt voldoet aan BBT.

Los van het Activiteitenbesluit moeten veehouders ook voldoen aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting.

Stap 1 Bepaal de geuremissiefactoren (paragraaf 3.1.2 van de Handreiking)

De beoordeling van de geurhinder verschilt voor dieren met en dieren zonder geuremissiefactor. De eerste stap is daarom: bepaal per diercategorie of er een geuremissiefactor is en zo ja, welke dan.

Stap 2 Breng de geurgevoelige objecten in kaart (paragraaf 3.1.3 van de Handreiking)

Omdat voor sommige typen geurgevoelige objecten afwijkende normen gelden, is stap 2: breng de geurgevoelige objecten in de omgeving van de veehouderij in kaart. Maak hierbij onderscheid in de vijf typen geurgevoelige objecten:

  1. Ruimte-voor-ruimte woning (of ander geurgevoelig object) (artikel 3.116 lid 1 onder c):
    - gebouwd na 19 maart 2000
    - op een kavel die op dat moment in gebruik was als veehouderij
    - waarbij de veehouderij (deels) buiten werking is gebracht, én
    - waarbij stallen (of andere bedrijfsgebouwen) zijn gesloopt
  2. Bedrijfswoning (of ander geurgevoelig object) bij een andere veehouderij (artikel 3.116 lid 1 onder a)
  3. Voormalige bedrijfswoning (of ander geurgevoelig object) die op of na 19 maart 2000 geen onderdeel meer was van een andere veehouderij (artikel 3.116 lid 1 onder b)
  4. Voormalige bedrijfswoning (of ander geurgevoelig object) die al vóór 19 maart 2000 geen onderdeel meer was van een andere veehouderij
  5. Alle woningen (en andere geurgevoelige objecten) die niet onder a t/m d vallen.

Let op: u laat de eigen bedrijfswoning van de veehouderij en de afgesplitste eigen bedrijfswoning met bestemming 'plattelandswoning' of 'voormalige bedrijfswoning' buiten beschouwing. Deze geurgevoelige objecten krijgen namelijk geen bescherming (artikel 1.3c Activiteitenbesluit; bladzijde 39 van de Nota van Toelichting bij het reparatiebesluit van het Activiteitenbesluit (pdf, 217 kB)). Dit is geregeld met de Wet plattelandswoningen.

Stap 3. Toets aan de normen (paragraaf 3.2.1 tot en met 3.2.5 van de Handreiking)

Met deze gegevens kunt u overgaan naar stap 3: het toetsen van dieren met geuremissiefactor en het toetsen van dieren zonder geuremissiefactor. Dit zijn twee aparte toetsen en voor beide moet de veehouder voldoen aan de normen (waarden voor geurbelasting en minimumafstanden).

Toetsing dieren met geuremissiefactor
Geurgevoelig object Toetsing Paragraaf Handreiking
d en e

maximale geurbelasting buitenzijde geurgevoelig object (artikel 3.115 lid 1)

paragraaf 3.2.3

(!)50%-regeling is vereenvoudigd in het Activiteitenbesluit

b en c minimumafstand emissiepunt dierenverblijf - buitenzijde geurgevoelig object (artikel 3.116 lid 1 onder a en b)

paragraaf 3.2.4

(!)Minimumafstand geldt niet als dit tot meer bescherming zou leiden dan geldt voor burgerwoningen

a minimumafstand emissiepunt dierenverblijf - buitenzijde geurgevoelig object (ruimte voor ruimte, artikel 3.116 lid 1 onder c) paragraaf 3.2.2

(!)Minimumafstand geldt niet als dit tot meer bescherming zou leiden dan geldt voor burgerwoningen

(!) Stand-still-bepaling

b t/m e minimumafstand buitenzijde dierenverblijf - buitenzijde geurgevoelig object (gevel-tot-gevelafstand, artikel 3.119) paragraaf 3.2.1
Toetsing dieren zonder geuremissiefactor
Geurgevoelig object Toetsing

Paragraaf Handreiking

b t/m e minimumafstand emissiepunt dierenverblijf - buitenzijde geurgevoelig object (artikel 3.117 lid 1) paragraaf 3.2.5
b t/m e minimumafstand buitenzijde dierenverblijf - buitenzijde geurgevoelig object (gevel-tot-gevelafstand, artikel 3.119) paragraaf 3.2.1
a minimumafstand emissiepunt dierenverblijf - buitenzijde geurgevoelig object (ruimte voor ruimte, artikel 3.116 lid 1 onder c)

paragraaf 3.2.2

(!) Stand-still-bepaling

Verordening (hoofdstuk 4 van de Handreiking)

De gemeente kan andere waarden of afstanden in de verordening vaststellen (artikel 3.118 Activiteitenbesluit). Deze gelden dan in plaats van de waarden en afstanden van het Activiteitenbesluit. In de uitspraak Rechtbank Limburg, 13 april 2016, AWB - 15 _ 2371u is aan de orde gesteld of de afstandsgrenzen voor geur uit artikel 3.119 opzij konden worden gezet door in de gemeenteverordening op grond van artikel 3.115-3.117 andere grenzen op te nemen. Het antwoord was nee.

Activiteitenbesluit versus Wgv

Het Activiteitenbesluit is volgt grotendeels de Wgv, maar wijkt op een paar punten af.

50%-regeling is anders

De 50%-regeling van artikel 3 lid 4 Wgvis vereenvoudigd opgenomen in artikel 3.115 lid 2 onder b van het Activiteitenbesluit. Bij overschrijding van de geurbelasting is de toegestane geurbelasting bij het uitbreiden van de veehouderij het gemiddelde van de bestaande geurbelasting en de norm voor de geurbelasting. Het effect van geurreducerende maatregelen op de geurbelasting hoeft u niet te berekenen (zie paragraaf 3.2.3 Handreiking).

Bijvoorbeeld:

  • De bestaande geurbelasting is 20 ouE/m3
  • De norm is 14 ouE/m3
  • Dan mag de geurbelasting maximaal 17 ouE/m3 zijn

Met andere woorden: de normoverschrijding moet - vergeleken met de norm- met de helft afnemen.

Geurgevoelige objecten met lager beschermingsniveau: dan geldt minimumafstand niet

Voor geurgevoelige objecten onder a, b en c geldt in principe minimumafstand van 50 of 100 meter. Dat staat in artikel 3.116 lid 1. Maar als deze zou leiden tot méér bescherming voor deze geurgevoelige objecten dan voor 'normale' geurgevoelige objecten (onder d en e), schiet dit zijn doel voorbij. Bij een laag aantal dieren kan namelijk in sommige gevallen een woning op een afstand van bijvoorbeeld 45 meter nog voldoen aan de norm. Daarom bepaalt artikel 3.116 lid 3:

  • Een geurgevoelig object onder a, b of c ligt op kortere afstand dan 100 meter (binnen de bebouwde kom) of 50 meter (buiten de bebouwde kom)
  • De veehouder voldoet dus eigenlijk niet aan artikel 3.116
  • Dit is toch toegestaan, als de geurbelasting op 100 meter (binnen de bebouwde kom) of 50 meter (buiten de bebouwde kom) lager is dan de waarde (de norm voor geurbelasting van artikel 3.115 lid 1).

Met andere woorden: de minimumafstand is niet van toepassing als de veehouder met zijn dierenverblijf voldoet aan de waarde voor de geurbelasting.

Ruimte-voor-ruimtewoningen: stand still-bepaling

Bij ruimte-voor-ruimtewoningen en vergelijkbare geurgevoelige objecten mogen op een kortere afstand dan de minimumafstand liggen, zolang de afstand niet afneemt én het aantal dieren niet toeneemt (stand still-bepaling, artikel 3.116 lid 4). Dit is anders dan in de Wgv: daar geldt geen uitzondering (artikel 14 Wgv, zie paragraaf 3.2.2 van de Handreiking).

Een overzicht van verschillen en overeenkomsten tussen het Activiteitenbesluit en de Wgv vindt u in de tabel Activiteitenbesluit versus Wgv.

Overgangsrecht

Hierboven zijn we ervan uit gegaan, dat er al een eerdere melding onder het Activiteitenbesluit is. Maar soms is die er niet - er is bijvoorbeeld alleen een melding onder het voormalige Besluit landbouw, of een omgevingsvergunning milieu. Daarom is er overgangsrecht. Hiermee kunt u bepalen, waarmee u de nieuw gemelde situatie moet vergelijken, nu er immers nog geen melding onder het Activiteitenbesluit is.