Bodem- en veiligheidsvoorschriften voor aardgas regel- en meetstations

In paragraaf 3.2.2 van het Activiteitenbesluit en de -regeling zijn eisen opgenomen voor installaties voor het reduceren van aardgasdruk, meten en regelen van aardgashoeveelheid of aardgaskwaliteit. Deze paragraaf is van toepassing als:

  • de maximale inlaatzijdige werkdruk maximaal 10.000 kilo Pascal is
  • er geen expansieturbine aanwezig is
  • er geen drukverhogende installatie aanwezig is
  • de gastoevoerleiding een diameter heeft van maximaal 50,8 centimeter

Voor installaties die niet onder het Activiteitenbesluit vallen, worden voorschriften zoals de externe veiligheidsafstanden in de omgevingsvergunning vastgelegd. Voor installaties waarbij de gastoevoerleiding een diameter heeft van meer 50,8 centimeter, is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het uitgangspunt.

Werkingssfeer

Onderstaande tabel geeft de vindplaats voor het reduceren van aardgasdruk, meten en regelen van aardgashoeveelheid of aardgaskwaliteit:

Vindplaats
Activiteit Activiteitenbesluit Activiteitenregeling
reduceren van aardgasdruk, meten en regelen van aardgashoeveelheid of aardgaskwaliteit

§ 3.2.2

(ook voor type C)

§ 3.2.2

(ook voor type C)

Werkingssfeer

Activiteit

Bor bijlage 1

Type C /vergunningplicht

reduceren van aardgasdruk, meten en regelen van aardgashoeveelheid of aardgaskwaliteit C Categorie 2.1 - o

maximale inlaatzijdige werkdruk
> 10.000 kilo Pascal

C Categorie 2.1 - o

expansieturbine aanwezig
C Categorie 2.1 - o drukverhogende installatie aanwezig
C Categorie 2.1 - o gastoevoerleiding met een diameter > 50,8 centimeter

Uitleg categorie A, B en C.

Het geleiden van gas door gasreinigers (cyclonenfilters) die ervoor zorgen dat het condensaat en/of stof uit gas worden afgevangen, valt ook onder het reduceren van aardgasdruk en het meten van de aardgashoeveelheid.

Het aanwezig hebben van meetapparatuur voor kwaliteitsmetingen, het met elkaar mengen van twee of meer gassoorten, en het aanwezig hebben van een expansieturbine valt onder deze activiteit.

De voorschriften zijn niet van toepassing op een categorie A installatie.

Gasbehandeling, bijvoorbeeld het reinigen van gas bij de gasproductie waarbij het gas wordt gereinigd (ontdaan van condensaat) door toevoeging van andere stoffen (bijvoorbeeld glycol), valt niet onder deze activiteit.

Bedrijfsnoodplan of veiligheidsbeheersysteem

Gasdrukmeet- en regelinstallaties categorie B en C moeten een bedrijfsnoodplan hebben.

In het bedrijfsnoodplan moet informatie zijn opgenomen over:

  • gebouw
  • technische installaties
  • locaties van gevaarlijke stoffen
  • beschikbare hulpmiddelen
  • interne organisatie en taken en verantwoordelijkheden
  • actieplannen en te nemen maatregelen
  • meldingsstructuur
  • beheer van het noodplan

Het bedrijfsnoodplan moet naar bevoegd gezag worden gestuurd.

Als een gasdrukmeet- en regelinstallatie is opgenomen in een regionaal bedrijfsnoodplan is dit voldoende en is geen bedrijfsnoodplan per installatie vereist.

Als aantoonbaar een veiligheidsbeheersysteem aanwezig is, is geen bedrijfsnoodplan vereist.

Informatie beheer en onderhoud

Voor het bevoegd gezag moet de volgende informatie beschikbaar zijn:

  • het algemene beheerssysteem voor milieu- en veiligheidsaspecten
  • periodieke onderhoudsschema's en de resultaten van inspecties
  • een actuele plattegrond en situatietekening van de inrichting

Aan de hand van deze documenten kan het bevoegd gezag beoordelen of de personen die werkzaamheden verrichten aan de installatie en/of het toezicht vanuit de inrichting op het onderhoud van de installatie uitvoeren, voldoende deskundig zijn om calamiteiten binnen de installatie te voorkomen.

Toegang bedienend personeel

Het bedienend personeel moet toegang hebben tot:

  • een schema van het aardgasmeet- of regelinstallatie en de toegepaste appendages
  • een schema van de in- en uitgaande leidingen met hun afsluiters
  • rapporten van eerdere beproevingen

Minimumafstand

Tussen opstelplaats van een gasdrukmeet- en regelinstallatie en (beperkt) kwetsbare objecten gelden minimumafstanden. De genoemde afstanden mogen worden gehalveerd voor een ondergronds of semi-ondergrondse installatie als het gasvoerende deel ondergronds ligt. Kasten mogen tegen gebouwen worden geplaatst als wordt voldaan aan de bepalingen van NEN 1059.

Deze afstanden zijn niet van toepassing voor bestaande installaties:

  • die zijn opgericht voor 1 december 2001 waarop het Besluit voorzieningen en installaties van toepassing was en op die datum ook beschikten over een onherroepelijk en in werking getreden milieuvergunning
  • die voor 1 januari 2008 beschikten over een onherroepelijk en in werking getreden milieuvergunning

In deze gevallen gelden de afstanden die in de vergunning waren opgenomen. Als deze afstanden afwijken kan het bevoegd gezag via maatwerkvoorschriften extra eisen stellen.

(Beperkt) kwetsbaar object

Voor de definitie van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten is verwezen naar het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Kort samengevat gaat het om gebouwen waar mensen verblijven, zoals woningen, kantoorgebouwen, scholen, campings, sporthallen, winkels, hotels, restaurants en ziekenhuizen.

NEN 1059

In de Activiteitenregeling wordt naar NEN 1059 uit februari 2010 verwezen.

NEN 1059 bevat de definities van:

  • kast
  • (semi-)ondergronds station
  • kaststation
  • open opstelling/vrijstaand gebouw

De uitvoering, opstelling en onderhoud van de technische installatie moet voldoen aan een aantal eisen uit NEN 1059. Met deze eisen wordt gewaarborgd dat in geval van kasten wordt uitgegaan van de laatste stand der techniek van gasdrukregelinstallaties, drukbeheerssystemen, buisleidingen, drukbeproeving en brandpreventie.

Voor categorie C installaties geldt dat deze beveiligd moeten zijn tegen toegang van onbevoegden. Voor alle typen aardgasmeet- en/of regelinstallaties waarvan de behuizing slechts door bedienend personeel geopend kan worden, volstaat de aanwezigheid van de brandblussers die het bedienend personeel in hun voertuigen meenemen.

De eisen voor de aspecten 'borden en alarmering' en 'ontstekingsveiligheid' volgen uit andere regelgeving zoals het Bouwbesluit en het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Richtlijn tankinstallaties

De volgende opslagtanks moeten voldoen aan de richtlijn tankinstallaties (PBV Rapport P 107776 2004 01 12) of gelijkwaardig hieraan:

  • de opslag van tetrahydrothiofeen (THF) in bovengrondse opslagtanks of
  • aardgascondensaat in ondergrondse opslagtanks

De voorschriften uit de paragrafen 3.4.2 (Opslag van vloeibare brandstof en afgewerkte olie in ondergrondse opslagtanks) en 4.1.3 (Opslaan van stoffen in opslagtanks) van het Activiteitenbesluit zijn niet van toepassing.

Aardgascondensaat

Aardgascondensaat is een (zeer) licht ontvlambare stof met een vrij hoog gehalte aan benzeen. De stof is zeer brandgevaarlijk en ook kankerverwekkend, R zinnen 45 en 65. In het ADR valt gascondensaat onder UN 1268 en is geclassificeerd als F1/klasse 3.

Risico Inventarisatie en -evaluatie

Binnen 3 maanden na installatie moet Risico Inventarisatie en -evaluatie (RI&E) aan het bevoegd gezag worden overgelegd waarin is aangetoond dat de installatie aan de Richtlijn tankinstallaties voldoet.

Onderdeel hiervan is een verklaring van een geaccrediteerde certificatie-instelling dat het nonstandaard-deel van de installatie is uitgevoerd overeenkomstig de RI&E. De RI&E moet zijn opgesteld door een persoon of instelling, die beschikt over een erkenning volgens de BRL K903.

Bij relevante wijzigingen moet opnieuw een RI&E worden uitgevoerd.