Bodemonderzoek

Volgens het Activiteitenbesluit artikel 2.11 moet bij elke activiteit binnen een inrichting die als bodembedreigend wordt beschouwd, de kwaliteit van de bodem worden onderzocht.

Deze verplichting tot het uitvoeren van bodemonderzoek geldt alleen bij:

  • oprichting (lid 1)
  • verandering (lid 2) of beëindiging (lid 3) van de inrichting of de IPPC-installatie
  • na beëindiging van het opslaan van vloeibare brandstof

Voert een bedrijf een bodembedreigende activiteit uit, dan moet binnen drie maanden na de oprichting van het bedrijf een rapport met de resultaten van een bodemonderzoek worden toegestuurd aan het bevoegd gezag. Dit staat in artikel 2.11 lid 1. Artikel 2.11 lid 1 van het Activiteitenbesluit geldt niet voor inrichtingen met een IPPC-installatie. Omdat volgens dit lid een situatierapport binnen drie maanden na oprichting van de inrichting moet worden opgestuurd.

Voor inrichtingen met een IPPC-installatie is in artikel 4.3 lid 2 van de Regeling omgevingsrecht opgenomen dat het situatierapport voor de start van de activiteiten moet worden ingediend (bepaling voortkomend uit de Richtlijn Industriële Emissies).

In geval van veranderingen binnen een bedrijf kan het bevoegd gezag gemotiveerd eisen dat een bodemonderzoek ter plaatse nodig is. En een maatwerkvoorschrift opstellen. Daarnaast moet het bedrijf binnen zes maanden na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten een bodemonderzoek uitvoeren. Daarna moet binnen zes maanden na toezending van het bodemonderzoek aan het bevoegd gezag, veroorzaakte verontreiniging verwijderd worden.

Het uitvoeren en rapporteren van bodemonderzoek moet gebeuren door een erkend bedrijf op grond van het Besluit bodemkwaliteit en voldoen aan de NEN 5740. Een aanwezige vloerstofdichte vloer of verharding wordt tijdens bodemonderzoek niet doorboord of aangetast.

Herstelplicht

Wie vervuilt, moet dit ook opruimen. Als uit de vergelijking tussen de nulsituatie en eindsituatie blijkt dat de bodem is verontreinigd of aangetast, moet de bodemkwaliteit worden hersteld.

Als de nulsituatie is vastgelegd, dan moet de bodemkwaliteit hiernaar worden hersteld. In andere gevallen moet dit naar de achtergrondwaarden uit het Besluit bodemkwaliteit. Herstel van de bodem moet worden uitgevoerd met de best beschikbare techniek, door een persoon of instantie die een erkenning bezit op grond van het Besluit bodemkwaliteit.