Overgangsrecht bodem

In artikel 6.10 van het Activiteitenbesluit en artikel 6.1 tot en met 6.3 van de onderliggende ministeriële regeling zijn de overgangsbepalingen ten aanzien van bodembescherming opgenomen. Daarnaast bevat artikel 6.15 van de regeling een bepaling met betrekking tot de inwerkingtreding van de verplichting om grondwatermonsters te onderzoeken op ETBE en MTBE.

Artikel 6.10 Activiteitenbesluit (uitzonderingen verwaarloosbaar bodemrisico)

Eerste lid

In artikel 2.9 is opgenomen dat bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen moeten worden getroffen, indien binnen de inrichting een bodembedreigende activiteit wordt uitgevoerd. Deze voorzieningen, in combinatie met de daarbij behorende maatregelen, moeten leiden tot een zogenoemd verwaarloosbaar bodemrisico. In artikel 6.10 is daarop een uitzondering gemaakt. Indien een bodembedreigende activiteit reeds werd uitgevoerd voor de inwerkingtreding van artikel 2.9 (= voor 1 januari 2008) en waarvan het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico redelijkerwijs niet kan worden gevergd, kan in afwijking van artikel 2.9 een aanvaardbaar bodemrisico worden gerealiseerd. Het bevoegd gezag moet daartoe wel met een maatwerkvoorschrift toestemming hebben verleend.

Tweede en derde lid

Op grond van het tweede en derde lid van artikel 6.10 kan het bevoegd gezag alleen toestemming verlenen indien het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico redelijkerwijs niet kan worden gevergd en een plan van aanpak bij de aanvraag is gevoegd, waarmee is voldaan aan het derde lid. In paragraaf 7.7.5 van het algemeen deel van de Nota van toelichting wordt hierop dieper ingegaan.

In het plan van aanpak moet het volgende zijn vastgelegd:

  • de wijze waarop het monitoringssysteem wordt uitgevoerd;
  • een weergave van de bodemkwaliteit op dat moment (onderzocht en vastgelegd door een persoon of instelling die daartoe is erkend);
  • de wijze waarop en de termijn waarbinnen eventueel optredende verontreiniging of aantasting van de bodem wordt hersteld en
  • de kosten die daarvoor worden geraamd en de wijze waarop hiervoor financiële zekerheid wordt gesteld.

Vierde lid

Op grond van het vierde lid maakt het plan van aanpak onderdeel uit van het maatwerkvoorschrift. Hetgeen in het plan van aanpak is vastgelegd moet daardoor worden nageleefd. Tegen afwijkingen van het plan van aanpak kan het bevoegd gezag handhavend optreden.

Artikel 6.1 Activiteitenregeling (erkenning Besluit bodemkwaliteit)

Omdat de verplichting om te beschikken over een erkenning op grond van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer pas geldt vanaf 1 januari 2007 (voor aanleg en inspectie van vloeistofdichte vloeren en voorzieningen) of vanaf 1 januari 2008 (voor installaties, reparatie, keuring etc. van ondergrondse opslagtanks), is een overgangsregeling opgenomen voor bedrijven en instellingen die voor die datum waren gecertificeerd of geaccrediteerd.

Inspectie-instellingen die tot 1 oktober 2006 waren gecertificeerd en inspectie-instellingen die tot 1 januari 2007 waren geaccrediteerd voor het inspecteren van vloeistofdichte vloeren en verhardingen worden gelijkgesteld met een erkende inspectie-instelling, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid van de regeling. Tot 1 oktober 2006 konden inspectie-instellingen zowel zijn gecertificeerd als geaccrediteerd. Vanaf die datum geldt dat inspectie-instellingen moeten zijn geaccrediteerd.

Voor activiteiten ten aanzien van ondergrondse opslagtanks en daarbij behorende voorzieningen geldt een vergelijkbare systematiek. Zonder deze uitzondering zou bijna geen enkele bestaande ondergrondse opslagtank aan artikel 3.34, 3.35, 3.36 of 3.37 voldoen. Voor 1 januari 2008 bestond immers niet de verplichting om opslagtanks door een bedrijf te laten installeren, dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer. Voorheen golden op grond van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks en het Besluit tankstations milieubeheer overigens wel verplichtingen met betrekking tot de installatie. Deze diende plaats te vinden door een bedrijf dat daartoe was gecertificeerd op grond van de Regeling Erkenning Installateurs Tanks en leidingen (eerdere versies van de BRL K903). Met artikel 6.1 wordt deze certificatie gelijkgesteld met een erkenning.

Artikel 6.2 Activiteitenregeling (geomembraan)

Eerste lid

In het eerste lid is een uitzondering gemaakt op de keuringsvoorschriften in artikel 2.1, eerste lid van de regeling voor geomembraanbaksystemen die voor 1 december 2001 zijn aangelegd. Dergelijke systemen kunnen onder bepaalde voorwaarden worden toegepast bij tankstations die zich direct aan de openbare weg bevinden. De keuringsvoorschriften gelden alleen direct voor bakken die na 1 december 2001 zijn of worden aangelegd. De grens is gelegd op 1 december 2001 omdat het vanaf die datum mogelijk is bakken aan te laten leggen door bedrijven die daarvoor zijn gecertificeerd. Alleen bakken die onder certificaat zijn aangelegd kunnen worden gekeurd op basis van CUR/PBV-aanbeveling 44. De verplichte keuring geldt alleen niet indien aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Tweede lid

In het tweede lid is een uitzondering gemaakt op de certificeringseisen voor geomembraanbaksystemen onder installaties voor het afleveren van vloeibare brandstoffen en mengsmering, die voor 1 januari 2007 zijn aangelegd.

Artikel 6.3 Activiteitenregeling (jachthavens)

In artikel 6.3 is een uitzondering gemaakt op de keuringseisen voor vloeistofdichte vloeren en verhardingen voor de inrichtingen die voorheen vielen onder het Besluit jachthavens. In de overgangsbepalingen is opgenomen dat vloeistofdichte vloeren en verhardingen, die zijn aangelegd voor 1 januari 1992, uiterlijk moeten zijn beoordeeld en goedgekeurd op 1 maart 2008. De vloeren en verhardingen, die zijn aangelegd tussen 1 januari 1992 en 1 maart 2005, moeten uiterlijk zijn beoordeeld en goedgekeurd op 1 maart 2011. Voor vloeren, die zijn aangelegd vanaf 1 maart 2005 tot en met 31 december 2007, geldt dat ze uiterlijk 2 jaar na aanleg beoordeeld en goedgekeurd moeten zijn.

Artikel 6.15, eerste lid en derde lid Activiteitenregeling (monitoring grondwater)

Eerste lid, onderdeel a en derde lid

De verplichting om grondwatermonsters als bedoeld in artikel 2.2 te onderzoeken op de aanwezigheid van ETBE en MTBE is niet onmiddellijk per 1 januari 2008 van kracht geworden. De reden was dat er nog overleg plaatsvond over de normering van deze stoffen in het grondwater. Op grond van het derde lid is daarom artikel 2.2, vierde lid, tweede volzin, voor zover het ETBE en MTBE betreft, op 1 januari 2009 in werking getreden.