Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) -project

Deze pagina gaat in op de context waarin de herziene algemene milieuregels hun plaats hebben en laat de uitgangspunten zien die ten grondslag hebben gelegen aan deze regels.

Van 1994 tot 2003 heeft de overheid door middel van de MDW-operatie gewerkt aan het moderniseren van wet- en regelgeving. De hoofddoelstellingen van deze operatie zijn het verlagen van de administratieve lasten voor burgers en bedrijven, meer ruimte geven voor marktwerking en verbeteren van de kwaliteit van wetten.

Uitwerking

In een kabinetsstandpunt van 10 juli 1995 heeft het kabinet uitgesproken uit dat regelgeving en de administratieve lasten voor ondernemers moeten worden teruggebracht tot wat werkelijk noodzakelijk is. Ook moet de marktwerking worden versterkt en de kwaliteit van wet- en regelgeving verbeterd. Om het kabinetsstandpunt uit te voeren is het MDW-project opgezet.

De belangrijkste doelstellingen van het MDW-project waren:

  • Deregulering: vermindering van de onnodige administratieve lasten door wet- en regelgeving te reduceren tot het meest noodzakelijke
  • Vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven door uitbreiding van de marktwerking op de wet- en regelgeving
  • Verbetering van de kwaliteit van de wetgeving

Als uitvloeisel van het MDW-project is onder meer gesteld dat meer efficiëntie binnen de milieuwet- en regelgeving kan worden bereikt door meer bedrijven onder algemene regels te brengen; het gaat hier om Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) ex. Artikel 8.40 Wet milieubeheer.

Door het MDW-project hebben zowel het bevoegd gezag als het bedrijfsleven op verschillende fronten meer zeggenschap gekregen in de uitvoering van de AMvB's.

Meer bedrijven onder algemene regels

De herziene AMvB's richten zich niet meer op homogene groepen bedrijven maar op meerdere groepen tegelijk.

Aan bestaande AMvB's zijn nieuwe bedrijfscategorieën toegevoegd terwijl soms ook meerdere AMvB's zijn samengevoegd tot één nieuwe. Bundeling en samenvoeging beperkt het aantal AMvB's, maar de diversiteit van bedrijfscategorieën neemt sterk toe.

Ondanks deze grotere diversiteit is de aard van de milieubelasting goeddeels vergelijkbaar en te vangen onder dezelfde milieuregels. De diversiteit van bedrijfscategorieën maakt de milieuregels minder specifiek.

Doel- en middelvoorschriften

De regelgeving beperkt zich tot het strikt noodzakelijke. Het accent ligt meer dan voorheen op het aangeven van doelstellingen (zogenaamde doelvoorschriften) en minder op de wijze waarop die kunnen worden bereikt (zogenaamde middelvoorschriften). De eigen inbreng en verantwoordelijkheid van de bedrijven bij de bescherming van het milieu krijgt zo beter gestalte.

De herziene milieuregels zijn meer een mengvorm van algemener gestelde bepalingen, doel- en middelvoorschriften. De herziening biedt meer flexibiliteit in het omgaan met de algemene milieuregels. Er komen meer mogelijkheden voor de uitvoering en toepassing van voorschriften. Ook kunnen de milieuregels worden afgestemd op concrete omstandigheden.

De gemeenten krijgen zo de ruimte voor meer samenspel met het bedrijfsleven. Ze kunnen beter inspelen op de bedrijfsspecifieke en de lokale situatie. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om andere voorzieningen of maatregelen te treffen dan in het voorschriftenpakket is voorgeschreven. Voorwaarde is wel dat er sprake is van een tenminste gelijkwaardige bescherming van het milieu.

Nieuwe onderwerpen

Vergeleken met de bestaande AMvB's springt een aantal nieuwe onderwerpen in het oog. Het gaat daarbij onder meer om een aantal bepalingen met een meer preventieve invalshoek, zoals energiebesparing, afvalpreventie en waterbesparing. Voor deze aspecten geldt in beginsel een inspanningsverplichting voor de bedrijven. Bij de investeringen om de milieu-winst te realiseren speelt de terugverdientijd een rol.

Nieuw is ook de verplichting tot afvalscheiding als gevolg van het Programma Gescheiden inzamelen van bedrijfsafval (GIBA). Hierin zijn de minimale afvalscheidingsniveaus vastgesteld die bedrijven moeten realiseren. Ook worden nu voor het eerst in de algemene milieuregels bepalingen over indirecte lozingen meegenomen. Deze zijn afkomstig van de gelijknamige EG-richtlijn.

Tenslotte is omtrent lichthinder een aantal bepalingen opgenomen. Het is mogelijk dat in de toekomst een gewijzigde lichtnormering wordt opgenomen.

Nadere eisen

Net als dat in de bestaande 8.40 AMvB's het geval was, bieden de herziene AMvB's gemeenten de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen. Deze geven de gemeente de mogelijkheid om aan bedrijven meer op de lokale situatie toegespitste maatregelen te vragen indien dat noodzakelijk is.

In de herziene AMvB's zijn de toepassingsmogelijkheden van deze nadere eisen vergroot door de invoering van diverse typen. Zo is de dynamiek in bedrijven te volgen, is in meerdere situaties maatwerk te leveren en zijn de eisen zo goed mogelijk toe te spitsen op de bedrijfsvoering. Het stellen van nadere eisen blijft in alle gevallen een uiterste middel.

Melding

Bedrijven moeten zich volgens de algemene milieuregels melden bij de gemeente als ze zich willen vestigen of een verandering aanbrengen in hun activiteiten. De melding op zichzelf wordt vereenvoudigd. Er zal niet langer worden gewerkt met voorgestructureerde formulieren. Het bedrijf kan met een beschrijving van de activiteiten volstaan, vergezeld van een eenvoudige plattegrond voor zover de gemeente niet reeds beschikt over deze informatie.

De nieuwe AMvB's betekenen minder administratief werk voor gemeenten en bedrijfsleven, minder vergunningen en eenvoudiger meldingen. De tijd die bij gemeenten vrijkomt, kan worden benut voor een accentverschuiving in de activiteiten.

Preventie

Er kan meer aandacht worden besteed aan preventie daar waar de kansen liggen en handhaving daar waar dat ook nodig is. Centraal staan het persoonlijk contact en de onderlinge communicatie tussen gemeente-ambtenaren en bedrijven. Dit is een belangrijk element voor het succesvol uitvoeren en naleven van de voorschriften. Van gemeenten wordt meer dan voorheen een oplossingsgerichte en meedenkende opstelling gevraagd.

De pro-actieve houding die van gemeenten wordt verwacht, begint met vragen als: welke bedrijven zijn binnen mijn gemeente gevestigd, wat is de aard en omvang van de milieubelasting of van de overlast, welke bedrijven verdienen extra aandacht? Vooral persoonlijk contact tussen gemeente-ambtenaren en de bedrijven is belangrijk. Doorgaans blijkt dit positief bij te dragen aan het draagvlak voor het nemen van milieumaatregelen. Juist in het persoonlijk contact kunnen passende preventieve maatregelen aan de orde worden gesteld.

Hoe kan een bedrijf voorkomen dat het veel afval produceert? Welke maatregelen kan een bedrijf treffen om energie- en/of waterbesparing te bereiken? Op welke manier kan afvalscheiding het meest efficiënt worden geregeld? Kunnen we als gemeente daarbij de helpende hand bieden of moeten derden, bijvoorbeeld een afvalverwerkingsbedrijf worden ingeschakeld?

Vaak gaat het specifiek om op één bedrijf gerichte vragen, die moeilijk met een folder of een formulier te beantwoorden zijn. Bovendien leiden nuttige suggesties, die het bedrijf ook nog geld besparen of zelfs opleveren, vaker tot verder doordenken en wellicht het treffen van nog meer maatregelen.

Geen overlap

Bij de opzet van de milieuregels is besloten geen aspecten te regelen die al in andere regelgeving zijn vastgelegd. De AMvB's regelen dus uitsluitend dat wat betrekking heeft op de milieubescherming zonder overlap met andere wet- en regelgeving. Als belangrijk uitgangspunt geldt daarbij dat milieu-aspecten in andere beleidskaders zoals de ruimtelijke ordening, bouwregelgeving en brandpreventie, tijdig moeten worden ingezien en betrokken in de afweging en besluitvorming.

Externe integratie stelt eisen aan de afstemming tussen milieubeleid en onder meer ruimtelijk en bouwbeleid binnen gemeenten. Een optimaal samenspel tussen deze beleidsvelden leidt tot een evenwichtige afweging van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen. In het optimale geval is die afweging al gemaakt in het kader van een bestemmingsplan. Dit wordt gebruikt als toetsingskader voor de toelaatbaarheid van individuele bedrijven op een locatie.

In het algemeen geldt dat een goed ruimtelijk ordeningsbeleid ongewenste milieu-effecten in een (woon)omgeving voorkomt. Aan de andere kant zal een gebrekkig ruimtelijk beleid leiden tot knelpunten waarbij op basis van milieuregels slechts aan symptoombestrijding kan worden gedaan. Een bewust vestigingsbeleid, met oog voor de toetsing op milieugevolgen, speelt hoe dan ook een rol in het beperken van de milieugevolgen.

Samengevat zou gesteld kunnen worden dat de externe integratie verband houdend met de nieuwe 8.40 AMvB's, zich richt op een tijdige aanpak bij de bron. De vorm waarin dat kan worden gegoten kan zeer divers zijn en ook toegesneden op de eigen situatie. Kernpunt van de externe integratie is een bedrijfsvestigingsbeleid, waarin milieu volwaardig in geïntegreerd. Het uiteindelijk doel is het 'voorkomen van nieuwe knelpunten' .

Kabinetsstandpunt 'Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (MDW)'

Gemeenten en bedrijfsleven hebben met veel regelgeving te maken, ook op het gebied van het milieu. Daarbij kan sprake zijn van een minder efficiënte regelgeving die voor verbetering vatbaar is. Die opvatting spreekt uit het kabinetsstandpunt 'Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit'(MDW).

De regering is van mening dat regelgeving en administratieve lastendruk voor ondernemingen moeten worden teruggebracht tot wat werkelijk noodzakelijk is. Onder handhaving van de te realiseren milieudoelen moet marktwerking worden versterkt en de kwaliteit van de wet- en regelgeving verbeterd.

MDW-operatie

Om die voornemens gestalte te geven, is de zogeheten MDW-operatie in het leven geroepen. Eén van de terreinen waarop de regelgeving binnen MDW opnieuw wordt bekeken, is de algemene milieuregelgeving voor bedrijven.

Het kabinetsstandpunt van 10 juli 1995 stelt dat een hogere efficiency kan worden bereikt door meer bedrijven onder de algemene milieuregels te brengen. Hierbij zou meer moeten worden uitgegaan van de mate en het soort milieubelasting die met standaardregels kan worden gereguleerd.

Uit analyse blijkt dat voor tenminste 75 procent van alle bedrijven in Nederland met algemene regels kan worden volstaan. De overige bedrijven, doorgaans met aantoonbare en bijzondere milieurisico's, vallen niet onder de algemene milieuregels. Voor deze groep bedrijven blijft het zwaardere instrument van de milieuvergunning van toepassing.

Sinds een aantal jaren valt ongeveer de helft van alle bedrijven al onder algemene milieuregels (8.40 AMvB's). Bedrijven die onder deze algemene milieuregels vallen, kunnen volstaan met een melding in plaats van een individuele vergunning.

De bedrijfscategorieën die destijds onder algemene milieuregels zijn gebracht, zijn doorgaans bedrijven met een vergelijkbaar bedrijfsproces, een eenvoudige bedrijfsvoering en een beperkte invloed op het milieu. In verband met het MDW-kabinetsbeleid worden deze algemene milieuregels nu herzien.

Externe integratie

Nu in de komende periode meer bedrijven onder algemene milieuregels komen te vallen, neemt het belang van externe integratie toe. Externe integratie is het integreren van milieu-doelstellingen in andere beleidsterreinen en speelt een belangrijke rol in het hedendaagse milieubeleid.

Milieubeleid is niet een op zichzelf staand beleidsterrein, maar wordt meegewogen in ander gemeentelijk beleid zoals de ruimtelijke ordening, het bouwen en de indirecte hinder. Vanuit de dereguleringsgedachte is het logisch om slechts die zaken te regelen, die niet al op een andere manier zijn geregeld.

Inmiddels is de herziening van de bestaande 8.40 AMvB's zo ver gevorderd dat dit jaar naar verwachting drie nieuwe AMvB's van kracht worden. Andere AMvB's volgen de komende twee jaar. Uiteindelijk zullen alle nu bestaande 8.40 AMvB's zijn vervangen door herziene AMvB's.

De gemeenten krijgen de komende tijd de beschikking over een hernieuwd instrumentarium om voor het grootste deel van de bedrijven de nadelige effecten voor het milieu te beperken.