Reparatie Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet is per 1 januari 2012 gewijzigd. Dit is gebeurd via de "Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en enkele andere wetten (verbeteringen en aanvullingen) (Stb. 2011, 675)".

Voor de milieueffectrapportage is van belang dat aan artikel 1.11 Chw (betreffende het alternatievenonderzoek in het kader van de milieueffectrapportage) een tweede lid wordt toegevoegd:

  1. Indien door degene die de betreffende activiteit wil ondernemen, ten behoeve van de voorbereiding van het besluit waarvoor op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport wordt gemaakt, onderzoek is verricht naar de gevolgen voor het milieu die alternatieven van de voorgenomen activiteit kunnen hebben, bevat dat milieueffectrapport een schets van de voornaamste alternatieven die zijn onderzocht en van de mogelijke gevolgen voor het milieu daarvan, met een motivering van de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven.

Artikel 1.11, onderdeel a, van de Crisis- en herstelwet bepaalt, dat indien op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport wordt opgesteld ten behoeve van een besluit, artikel 7.10 van die wet, voor zover dat regels stelt over alternatieven voor de voorgenomen activiteit, niet van toepassing is.

Door deze bepaling worden voor de projecten, genoemd in bijlage II bij de Crisis- en herstelwet, de bepalingen uit de Wet milieubeheer over alternatieven buiten toepassing verklaard. Uit de memorie van toelichting bij de Crisis- en herstelwet (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 11) volgt, dat de initiatiefnemer er wel voor kan kiezen om alternatieven vrijwillig te onderzoeken, indien dit voor het project een significante meerwaarde heeft. Er is dus sprake van een «nee...tenzij»-constructie. In de praktijk zijn vragen gerezen met betrekking tot de noodzaak om vrijwillig onderzochte alternatieven in het milieueffectrapport te beschrijven. Het gaat dan om de situatie dat de initiatiefnemer niet verplicht is om alternatieven te onderzoeken maar dat wel heeft gedaan. Om de onduidelijkheid weg te nemen voorziet het voorgestelde tweede lid erin dat van vrijwillig onderzochte alternatieven een schets wordt opgenomen in het milieueffectrapport.

Concreet betekent dit dat alternatieven die door de initiatiefnemer zijn onderzocht voor het concrete besluit waarop dat milieueffectrapport betrekking heeft, ook al bestond er geen verplichting om die alternatieven te onderzoeken, worden opgenomen in het milieueffectrapport. In dat milieueffectrapport wordt een schets van die alternatieven opgenomen, dat hoeft dus geen volledige beschrijving te zijn. Deze schets bevat voorts op hoofdlijnen wat de mogelijke milieugevolgen blijkens het onderzoek dan zijn. Daaraan worden hier geen materiële eisen gesteld, nu het telkens zal gaan om door de initiatiefnemer vrijwillig verricht onderzoek.

U kunt alle kamerstukken vinden in het dossier nr. 32 588.

Belangrijkste kamerstukken: