Beperkte m.e.r.-procedure en moederprocedure: verplichte en mogelijke koppelingen

Voortraject kent weinig verplichtingen

Bij de beperkte procedure is met name het voortraject beknopt. Diverse verplichtingen uit de uitgebreide procedure gelden niet voor de beperkte procedure:

  • er is geen verplichting tot het kennisgeven van een initiatief;
  • er is geen verplichting voor het bevoegd gezag om vooraf een advies over reikwijdte & detailniveau vast te stellen (maar wel op verzoek van de initiatiefnemer, of ambtshalve - zie toelichting direct hieronder);
  • indien geen advies over reikwijdte en detailniveau opgesteld wordt is er geen verplichting tot raadpleging van de betrokken overheidsorganisaties;
  • er is geen verplichting in het voortraject de gelegenheid te bieden om zienswijzen in te dienen.

De initiatiefnemer hoeft alleen schriftelijk aan het bevoegd gezag (of in geval van meerdere m.e.r.-plichtige vergunningen, het coördinerende bevoegd gezag) te melden dat hij voornemens is een aanvraag in te dienen die m.e.r.-plichtig is. Uit de aanmeldingsnotitie moet wel blijken dat geen passende beoordeling nodig is, anders is het niet duidelijk of de beperkte procedure gevolgd kan worden. Vervolgens is er de mogelijkheid voor een advies van het bevoegd gezag aan de initiatiefnemer over reikwijdte & detailniveau. Het bevoegd gezag is hiertoe verplicht als de initiatiefnemer het bevoegd gezag hierom verzoekt. Als de initiatiefnemer hier niet om verzoekt, kan het bevoegd gezag ervoor kiezen dit advies ambtshalve uit te brengen. Voordat het advies wordt uitgebracht (op verzoek of ambtshalve) raadpleegt het bevoegd gezag de adviseurs, andere bestuursorganen en natuurlijk de initiatiefnemer hierover (zie Reikwijdte en detailniveau: beperkte procedure). In totaal heeft het bevoegd gezag hier maximaal 12 weken de tijd voor.

Mogelijke koppeling in het voortraject

In de praktijk wordt, bij private initiatiefnemers, het besluit tot een voornemen vaak voorafgegaan door een haalbaarheidsstudie of iets dergelijks. Naast bedrijfseconomische aspecten zoals de doelstelling en informatie ten behoeve van een investeringsbeslissing, komen in een dergelijke studie vaak ook andere aspecten aan bod; bijvoorbeeld een verkenning van de te volgen procedures en de belangrijkste milieueffecten of potentiële milieubelemmeringen. In de meeste gevallen gebruikt de initiatiefnemer deze informatie om in zogenaamd vooroverleg te treden met het bevoegd gezag. Dit vooroverleg is niet wettelijk verplicht, maar voor zowel de initiatiefnemer als het bevoegd gezag erg nuttig en daardoor gebruikelijk. Met het bevoegd gezag wordt dan onder meer besproken welke procedures gevolgd worden, welke informatie benodigd is en hoe initiatiefnemer en bevoegd gezag eventueel samenwerken. In dit vooroverleg kan ook afgesproken worden wanneer de mededeling door de initiatiefnemer formeel ingediend wordt bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft dan ook de tijd om verdere procedurele zaken goed op orde te hebben.

Het is logisch dit vooroverleg af te stemmen op de verplichte melding van de initiatiefnemer aan het bevoegd gezag. In het vooroverleg kan dan nader verkend worden of een advies over reikwijdte & detailniveau wenselijk is. Ook kan in het vooroverleg meer in het algemeen gesproken worden over de aanpak die in het specifieke geval bij de m.e.r.-procedure gevolgd wordt.

Formeel is participatie in het voortraject niet verplicht. Een beperkte procedure betekent overigens niet automatisch beperkte participatie (zie Participatie: beperkte procedure).

Procedure verplichtingen en bijbehorende koppelingen in de MER-fase

De MER-fase kent enkele verplichtingen die samenhang kennen met het de moederprocedure. Deze verplichtingen zijn:

  • Het opstellen van het MER: als de m.e.r.-procedure wordt doorlopen voor een besluit op aanvraag van een initiatiefnemer, stelt de initiatiefnemer het MER op. In andere gevallen wordt het MER door het bevoegd gezag opgesteld.
  • De openbare kennisgeving van het MER: nadat het MER is afgerond, moet het bevoegd gezag dit openbaar kennisgeven. Het is verplicht deze openbare kennisgeving te combineren met een openbare kennisgeving van de aanvraag dan wel het voorontwerp dan wel het ontwerp van het besluit. Dit is afhankelijk van de verplichtingen met betrekking tot openbare kennisgeving in de moederprocedure. Ook als de moederprocedure geen verplichting tot openbare kennisgeving bevat, moet er op basis van de m.e.r.-procedure een kennisgeving plaatsvinden van het ontwerp van het besluit.
  • Het inwinnen van zienswijzen over het MER: over het MER kunnen vervolgens door een ieder zienswijzen ingediend worden. Indien er in het kader van de moederprocedure ook zienswijzen ingewonnen moeten worden, kan het inwinnen van zienswijzen gelijktijdig plaatsvinden.

Mogelijke koppelingen in de MER-fase

Het gelijktijdig inwinnen van zienswijzen is niet verplicht. Over het algemeen verdient het wel aanbeveling de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen over het MER en het (voor)ontwerp besluit gelijktijdig te laten plaatsvinden. Dat is niet alleen tijdsefficiënt, het is ook communicatief handig. Meerdere zienswijzenfasen vlak achter elkaar, die niettemin over nagenoeg hetzelfde gaan, kunnen verwarrend voor belanghebbenden zijn.

M.e.r. met meerwaarde: vroegtijdig starten en parallel met het ontwerpproces laten verlopen

Op basis van de jarenlange praktijkervaring met m.e.r. valt te constateren dat de inzet van dit instrument het meeste rendement heeft als de m.e.r. in een vroeg stadium gestart wordt, en vervolgens parallel loopt met de planvorming:

  • Het nadenken over relevante milieugevolgen en mogelijke alternatieven - kenmerkend voor m.e.r. - levert het meeste op wanneer daar al mee begonnen wordt als er nog enige speelruimte is voor keuzes.
  • De opgave is vervolgens om optimale wisselwerking na te streven tussen de uitwerking van het project aan de ene kant en inzicht in de milieueffecten aan de andere kant.

Bij een dergelijke benadering lopen het ontwerpspoor en het onderzoek naar de milieueffecten gelijk op en kunnen ze elkaar voeding geven. De m.e.r. krijgt in dat geval de trekken van een ontwerpinstrument: inzicht in de risico's én kansen op milieugebied, en maatregelen voor milieuoptimalisaties worden benut om het ontwerp aan te scherpen. Dit is met name waardevol bij activiteiten die nog relatief veel ontwerpvrijheden kennen, zoals een ontgronding. Bij procedures voor een installatie waarvoor een milieuvergunning nodig is, is de speelruimte niet zelden beperkter. Door de verplichting, op grond van de milieuvergunning, tot het toepassen van de best-beschikbare-technieken (BBT), zijn er veel minder vrijheden. De m.e.r. kan dan parallel oplopen met het ontwikkelen van het ontwerp met best-beschikbare-technieken, natuurlijk wel in relatie met de gekozen relatie. En het MER verantwoordt vervolgens de gemaakte keuzes om tot een ontwerp met best-beschikbare-technieken te komen.