de schadedrempel bodem
Algemeen
Nederland heeft sinds 1987 de Wet bodembescherming. Op grond van artikel 13 (zorgplicht) van deze wet is een ieder die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door zijn handelen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of de aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of de aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. In artikel 30 e.v. zijn bevoegdheden geregeld bij ernstige verontreiniging of aantasting van de bodem bij ongewone voorvallen
In tegenstelling tot de Richtlijn milieuaansprakelijkheid is de zorgplicht en de regeling ongewone voorvallen niet beperkt tot beroepshalve of bedrijfsmatig verrichte activiteiten.
De richtlijn geldt bij bodemschade alleen indien en voor zover de verontreiniging of de aantasting een aanmerkelijk risico voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid heeft. Minder ernstige of andere effecten vallen onder de Wet milieubeheer (binnen een inrichting) of de Wet bodembescherming (buiten een inrichting).
De zorgplicht in de Wet bodembescherming heeft een bredere reikwijdte dan die in de richtlijn, omdat elke verontreiniging of aantasting zoveel mogelijk ongedaan moet worden gemaakt, dus niet alleen voor zover er sprake is van een aanmerkelijk risico voor de menselijke gezondheid.
Van milieuschade door bodemverontreiniging, waarbij direct of indirect, op, in of onder de bodem, stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen gebracht zijn, is volgens de Richtlijn milieuaansprakelijkheid sprake, als deze een aanmerkelijk risico inhouden in de zin van negatieve effecten op de menselijke gezondheid. Voor het bepalen van het ‘aanmerkelijk risico’ wordt aansluiting gezocht bij bestaande normen en begrippen in het bodembeleid. De zogenaamde interventiewaarde is in het bodembeleid een algemeen gehanteerde risicogrens. In het kader van de Richtlijn milieuaansprakelijkheid wordt voorgesteld om bij deze interventiewaarde aan te sluiten. Binnen dit kader is het relevant uit te gaan van een interventiewaarde voor humane risico’s ofwel het risico voor de menselijke gezondheid.
Voor schade veroorzaakt door genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) bestaat er geen drempelwaarde. Preventief vindt beoordeling plaats of activiteiten met ggo’s worden toegestaan. Hiermee wordt milieuschade door ggo’s praktisch uitgesloten. In de vergunning is een evaluatieplicht. Hieruit is nog nooit naar voren gekomen dat er problemen waren opgetreden.
Waardering
De schadedrempel moet worden gezien als een leidraad voor de bevoegde overheden voor situaties waarin bepaald moet worden of er sprake is van een ‘aanmerkelijk risico’. De bevoegde overheden bepalen zelf of hiermee in een concrete situatie voldoende grondslag wordt gegeven voor het bepalen van een ‘aanmerkelijk risico’.
Bedacht moet worden dat in de praktijk deze vraag zich niet snel zal voordoen, omdat de instrumenten van de Wet bodembescherming meer mogelijkheden bieden en dus de nieuwe regels die voortvloeien uit de richtlijn doorgaans niet hoeven te worden toegepast. Aandacht is nodig voor de verplichting onmiddellijke dreiging te melden en altijd kosten te verhalen (en te rapporteren aan het Ministerie van I&M). Er kan dus in situaties met een ‘aanmerkelijk risico’ sprake zijn van enkele aanvullende verplichtingen.
Interventiewaarde humaan
De Interventiewaarde bodem die wordt gehanteerd als ijkpunt voor het bepalen of bodemsanering is vereist, is opgebouwd uit een humaan toxicologisch criterium en/of een ecotoxicologisch criterium. Beide criteria geven de concentratie van een stof in de bodem aan, waarboven humaan respectievelijk ecologisch risico mogelijk is. Het strengste criterium is maatgevend voor de hoogte van de Interventiewaarde bodem. Concentraties lager dan de interventiewaarden zijn dus acceptabel. Meestal is de ecologie bepalend in de norm, omdat bodemleven in direct contact staat met de bodem en mensen veelal indirect aan bodemverontreiniging worden blootgesteld. De “interventiewaarde humaan” ligt in het algemeen dan ook vaak veel hoger dan de Interventiewaarde bodem. Interventiewaarden worden afgeleid voor bodem én grondwater.
De interventiewaarde humaan is vastgesteld voor een standaardbodem. Of daadwerkelijk sprake is van risico voor de gezondheid bij overschrijding van de interventiewaarde humaan hangt af van de locatiespecifieke omstandigheden. Het is mogelijk om te toetsen of er onder de gegeven omstandigheden sprake is van humaan risico. Voor deze toetsing kan gebruik worden gemaakt van de module saneringscriterium uit de risicotoolbox. Met deze module is vast te stellen of er sprake is van humane risico’s onder de specifieke lokale omstandigheden. Als deze risico’s er zijn, is sprake van schade.
Voor niet-carcinogene stoffen ligt het acceptabele risiconiveau op het ‘Maximaal Toelaatbare Risiconiveau’ (MTR). Dit betekent dat onder dit niveau gezondheidseffecten voor de mens zijn uit te sluiten. Voor carcinogenen is een dergelijke drempel (geen effect) niet aan te geven. Voor carcinogenen wordt daarom uitgegaan van een tumorincidentie van 1 op 10.000, bij levenslange blootstelling.
Tabel 1 is een lijst van stoffen waarin het humaan toxicologisch risicocriterium wordt aangegeven. Ter illustratie zijn ook de achtergrondwaarden, de interventiewaarde bodem en het indicatief niveau opgenomen. De waarden gelden voor een zogenaamde standaard bodem.
Tabel 1
Index voor humane risico bodem als fractie van de Interventiewaarde bodem
Achter-grond-
|
Inter-
|
IW indicatief niveau
|
Humane risico-
|
|
---|---|---|---|---|
stof |
mg/kg ds |
mg/kg ds |
mg/kg ds |
|
1. Metalen |
||||
antimoon (Sb) arseen (As) barium (Ba) beryllium (Be) Boron cadmium (Cd) chroom (Cr) kobalt (Co) koper (Cu) kwik (Hg) lood (Pb) molybdeen (Mo) nikkel (Ni) seleen (Se) tellurium (Te) (stof vervalt mogelijk) thallium (TI) tin (Sn) vanadium (V) zilver (Ag) (stof vervalt mogelijk) zink (Zn) |
0,8 20 190 1.5 0.6 55 15 40 0.15 50 0.03 30 4 6 0.75 6.5 80 2 140 |
15 76 920 30 7 13 180 190 190 36 530 190 95 100 15 900 250 15 720 |
I.N. a I.N. I.N. I.N. I.N. I.N. I.N. |
15.7 576 9340 233 1000 28 2760 43 8600 210 622 1310 1470 235 588 118 324000 1000 282 46100 |
2. Overige anorganische stoffen |
||||
bromide cyanide (vrij) cyanide (totaal) (pH<5) cyanide (totaal) (pH>=5) fluoride thiocyanaten (som) sulfaat |
3 5.5 5.5 6 |
pm 650 50 20 |
- 0.04 - - - - - |
|
3. Aromatische stoffen |
||||
benzeen ethylbenzeen tolueen xylenen (som) styreen (vinylbenzeen) fenol cresolen (som o-, m-, p-) dodecylbenzeen aromatische oplosmiddelen |
0.025 0.03 0.03 0.075 0.05 0.25 0.1 0.05 0.3 |
1 110 32 17 86 14 13 1000 200 |
I.N. I.N. |
1.1 111 32 156 472 390 365 1010 1450 |
4. Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) |
||||
PAK’s totaal (som 10) Naphthalene Anthracene Phenanthrene Fluoranthene Benzo(a)anthracene Chrysene Benzo(a)pyrene Benzo(ghi)perylene Benzo(k)fluoranthene Indeno(1,2,3-cd)pyrene |
1.5 |
40 |
TU 870 25500 23000 30300 3000 32000 280 19200 3200 3200 |
|
5. Gechloreerde koolwaterstoffen |
||||
a. (vluchtige) chloorkoolwaterstoffen |
||||
monochlooretheen (vinylchloride) dichloormethaan 1,1-dichloorethaan 1,2-dichloorethaan 1,1-dichlooretheen 1,2-dichlooretheen (som cis en trans) 1,2-dichlooretheen (cis) 1,2-dichlooretheen (trans) dichloorpropanen trichloormethaan (chloroform) 1,1,1-trichloorethaan 1,1,2-trichloorethaan trichlooretheen (Tri) tetrachloormethaan (Tetra) tetrachlooretheen (Per) |
0.1 0.1 0.02 0.02 0.04 0.05 0.15 0.03 0.035 0.25 0.05 0.05 0.15 |
0.1 4 15 6.4 0.3 1 0.5 1 2 5.6 15 10 2.5 0.7 8.8 |
d b b |
0.0022 68 15 6.4 0.22 0.51 0.51 0.81 1.8 5.6 15 8.4 10 0.7 8.8 |
b. chloorbenzenen |
||||
trichloorbenzenen (vervalt mogelijk) tetrachloorbenzenen (vervalt mogelijk) pentachloorbenzeen (vervalt mogelijk) hexachloorbenzeen (vervalt mogelijk) chloorbenzenen (som) (vervalt mogelijk) |
pm pm pm pm pm |
11 2.2 6.7 2 |
d d d d |
40 7.5 6.7 2.7 - |
c. chloorfenolen |
||||
trichloorfenolen (vervalt mogelijk) tetrachloorfenolen (vervalt mogelijk) chloorfenolen (som) (vervalt mogelijk) pentachloorfenol |
pm pm pm pm |
22 21 12 |
d d d |
231 172 - 20 |
d. polychloorbifenylen (PCB’s) |
||||
PCB’s (som 7) |
0.02 |
1 |
TU |
|
e. overige gechloreerde koolwaterstoffen |
||||
monochlooranilinen (som) (vervalt mogelijk) dichlooranilinen (som) (vervalt mgelijk) trichlooranilinen (som) (vervalt mogelijk) tetrachlooranilinen (som) (vervalt mogelijk) pentachlooranilinen (som) (vervalt mogelijk) chlooranilinen (som) EOX (totaal) (vervalt mogelijk) dioxine chloornaftaleen (som a, b) |
0.25 0.95 0.00005 0.006 |
46 50 10 30 10 nvt 0.00036 23 |
I.N. I.N. I.N. I.N. |
17.8 - - - - - - 0.00036 29 |
6. Bestrijdingsmiddelen a. organochloor-bestrijdingsmiddelen |
||||
chloordaan DDT DDE DDD drins (som) a-endosulfan g-HCH (lindaan) HCH-verbindingen (som) heptachloor heptachloorepoxide (som) hexachloorbutadieen (vervalt mogelijk) organochloorhoudende bestrijdingsmiddelen |
0.002 0.2 0.1 0.02 0.015 0.0009 0.003 0.01 0.0007 0.002 - 0.4 |
4 1 1.3 34 0.14 4 1.2 geen som 2 4 4 |
5.8 31 17 42 no sum 2470 1.3 no sum 1.5 0.9 - - |
|
b. organofosforpesticiden |
||||
azinfos-methyl |
0.005 |
2 |
I.N. |
25.9 |
c. organotin bestrijdingsmiddelen |
||||
organotin-verbindingen tributyltin-oxide triphenyltin comp. |
2.5 |
2.5 5 5 |
a a |
2.5 21.5 110 |
d. chloorfenoxy-azijnzuur herbiciden |
||||
MCPA |
0.07 |
4 |
3.59 |
|
e. overige bestrijdingsmiddelen |
||||
atrazine carbaryl carbofuran maneb (vervalt mogelijk) 4-chloormethylfenolen 4-chloor-2-methylfenol 4-chloor-3-methylfenol niet-chloorhoudende bestrijdingsmiddelen |
0.0045 0.02 0.02 - 0.05 0.07 |
0.71 0.5 0.02 22 15 15 15 |
I.N. c c |
18 107 5.7 32100 39 39 589 - |
7. Overige stoffen |
||||
asbest cyclohexanon ftalaten (som) minerale olie pyridine tetrahydrofuran tetrahydrothiofeen tribroommethaan (bromoform) ethyleenglycol diethyleenglycol Acrylonitril formaldehyde isopropanol (2-propanol) methanol butanol (1-butanol) 1,2-butylacetaat ethylacetaat methyl-tert-butyl ether (MTBE) methylethylketon |
- 2 - 190 0.15 0.45 0.15 0.03 5 8 2 0.3 0.75 3 2 2 2 0.025 2 |
100 150 60 5000 11 7 8.8 75 100 270 0.1 0.1 220 30 30 200 75 100 35 |
I.N. I.N. I.N. I.N. I.N. I.N. I.N. I.N. I.N. I.N. |
100 214 no sum per fractie 11 7 234 74.7 209 122000 0.09 0.08 714 164 103 469 546 221 23.1 |
N.B. Bij de vetgedrukte risicogrenzen ligt de humane risicogrens onder de interventiewaarde.
De IW bodem in de tabel is afkomstig uit meerdere bronnen. Als eerste bron de interventiewaarde bodem die vastgesteld is in de ministeriële regeling (MR) d.d. 15-09-2006. Als tweede bron de IW op indicatief niveau (I.N.) Bijlage 2. uit de MR. Als derde bron voorgestelde IW uit Kreule P, Swartjes FA. 1998, Kreule et al. 1995 en Swartjes et al. 2004. De humane risicogrens bodemwaarden in tabel 1 zijn afkomstig uit Lijzen et al. 2001 en uit de hierboven genoemde bron 3.
a Van den Berg, 1994
b Kreule et al. 1995
c Kreule et. 1998
d MR 15-09-2006
I.N. Indicatief niveau uit: MR 15-09-2006; geeft indicatie van status van de waarde.
De lijst noemt de belangrijkste stoffen. Als er sprake is van niet genormeerde stoffen moet worden teruggegrepen op de vraag of de stoffen toxische effecten hebben voor de mens. Als hiervoor geen meetgegevens voorhanden zijn, maar wel toxiciteitsgegevens, moet worden teruggevallen op de EU-stoffenlijst.