Hoofdstuk 6: Bevoegd gezag, coördinatie, vorderingsbevoegdheid minister

6.1 Bevoegd gezag

Artikel 17.9, lid 1 t.m. 4 Wm, bepaalt wie bevoegd gezag is voor de bepalingen van titel 17.2 Wm. De regeling van artikel 17.9 Wm valt onder te verdelen in gevallen waarin de milieuschade wordt veroorzaakt door een activiteit binnen een Wm-inrichting en gevallen waarin deze activiteit buiten een inrichting plaatsvindt. Het gaat hierbij dus uitdrukkelijk niet om de plek waar de milieuschade zich voordoet. Hieronder worden beide situaties besproken. Onderaan deze paragraaf vindt u een samenvattend schema.


Situatie I: milieuschade wordt veroorzaakt door een activiteit binnen een Wm-inrichting

Hoofdregel:

Bij milieuschade, veroorzaakt door een activiteit binnen een Wm-inrichting, is het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning milieu voor de inrichting te verlenen, of het bestuursorgaan waaraan een melding Activiteitenbesluit wordt gedaan, het bevoegd gezag. Dit zijn meestal Burgemeester en Wethouders van de gemeente waarin de inrichting is gelegen (art 2.4 lid 1 Wabo), tenzij anders bepaald in het Besluit omgevingsrecht (Bor) dat soms Gedeputeerde Staten of een Minister (van I&M of EZ) aanwijst. Ook wordt in artikel 3.3 lid 4 Bor de Minister van EZ aangewezen als bevoegd gezag voor mijnbouwwerken. Er is maar één bestuursorgaan bevoegd gezag voor milieuschade die ontstaat door activiteiten binnen de inrichting. Dat bestuursorgaan is dan bevoegd gezag voor alle milieuschade, dus schade aan bodem, water, beschermde soorten en natuurlijke habitats, en voor schade zowel binnen als buiten de inrichting.

Uitzonderingen:

  • Als de milieuschade in hoofdzaak betrekking heeft op wateren, dan is het bestuursorgaan waarbij de wateren in beheer zijn bevoegd gezag. Voor rijkswateren is dit Rijkswaterstaat en voor regionale wateren is dit het waterschap. Zij zijn dan bevoegd gezag voor alle milieuschade, waar die zich ook voordoet.
  • Als de milieuschade wordt veroorzaakt door een activiteit die betrekking heeft op genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s), dan is de Minister van I&M bevoegd gezag. Hij is dan bevoegd gezag voor alle milieuschade, waar die zich ook voordoet.


Situatie II: milieuschade wordt veroorzaakt door een activiteit buiten een Wm-inrichting

Bij milieuschade, veroorzaakt door een activiteit buiten een Wm-inrichting, wordt voor de vraag wie bevoegd gezag is aangesloten bij het soort milieuschade. Aangezien bij één activiteit/incident meerdere soorten milieuschade kunnen optreden, kunnen er dus ook meerdere bevoegde instanties zijn. Ook is het mogelijk dat er met betrekking tot één soort milieuschade meerdere bevoegde instanties zijn, doordat de milieuschade zich over een groot gebied uitstrekt.

Bevoegd gezag is, voor zover de (dreiging van) milieuschade betrekking heeft op:

  • de bodem: Gedeputeerde Staten, Burgemeester en Wethouders (van door artikel 88 van de Wet bodembescherming en de daarbij behorende AMvB aangewezen gemeenten), het dagelijks bestuur van een regionaal openbaar lichaam, de Minister van I&M, waterschappen, en (bij milieuschade aan de waterbodem) het waterschap of de Minister van I&M; Wie in een concreet geval bevoegd is, wordt bepaald door artikel 95, derde en vierde lid, van de Wet bodembescherming.
  • beschermde soorten: de Minister van EZ;
  • natuurlijke habitats: Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ. Wie in een concreet geval bevoegd is wordt bepaald door artikel 16, 19d of 57 van de Natuurbeschermingswet 1998;
  • wateren: de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of het waterschap).

Op het hierboven weergegeven systeem is één uitzondering: wanneer de activiteit waardoor de (dreiging van) milieuschade wordt veroorzaakt, betrekking heeft op genetisch gemodificeerde organismen, dan is de Minister van I&M bevoegd gezag, ongeacht het soort milieuschade.

Samenvattend

Activiteit binnen Wm-inrichting: Wabo-BG, tenzij:

  • schade in hoofdzaak betrekking heeft op wateren; dan waterbeheerder BG;
  • schade is veroorzaakt door activiteit die betrekking heeft op GGO's, dan Minister VROM BG.

Activiteit buiten Wm-inrichting: meerdere BG mogelijk:

  • schade aan bodem: BG conform WBB;
  • schade aan beschermde soorten: Minister EZ is BG;
  • schade aan natuurlijke habitats: BG conform Natuurbeschermingswet 1998;
  • schade aan wateren: de waterbeheerder.

tenzij activiteit waardoor de schade wordt veroorzaakt, betrekking heeft op GGO's, dan Minister van I&M BG voor alle schade.

6.2 Coördinatie

Als er bij een activiteit die buiten een Wm-inrichting plaatsvindt meerdere soorten milieuschade optreden, kunnen er meerdere bevoegde instanties zijn, elk voor het betreffende milieucompartiment. Denk bijvoorbeeld aan een lekkende tankwagen, waaruit vloeistof zowel in de bodem als in het oppervlaktewater stroomt.

Ook is het mogelijk dat er voor één soort milieuschade meerdere bevoegde instanties zijn, doordat de milieuschade zich over een groot gebied uitstrekt, in bijvoorbeeld twee gemeentes.

Wanneer de milieuschade wordt veroorzaakt door een activiteit binnen een Wm-inrichting is er altijd maar één bestuursorgaan bevoegd gezag krachtens titel 17.2 Wm, zodat er nooit coördinatie hoeft plaats te vinden tussen meerdere krachtens titel 17.2 Wm bevoegde bestuursorganen. Wel is mogelijk coördinatie nodig met bestuursorganen die op grond van andere wetgeving bevoegdheden hebben.

Wanneer meer dan één bestuursorgaan bevoegd gezag is, dan dient op grond van artikel 17.9, lid 5 en 6 Wm, coördinatie plaats te vinden. Dit heeft niet alleen betrekking op coördinatie met bestuursorganen die krachtens titel 17.2 Wm bevoegd gezag zijn, maar ook op bestuursorganen die krachtens welke wet dan ook bevoegd gezag zijn met betrekking tot de milieuschade. Het bevoegd gezag dat met de coördinatie is belast, neemt de regie op zich van alle activiteiten die krachtens titel 17.2 Wm moeten geschieden.

De wet stelt coördinatie in de hieronder staande vorm verplicht:

  • De bestuursorganen stemmen met elkaar af welk bestuursorgaan zich met de onderlinge coördinatie belast. Het is dus verplicht om één coördinator aan te wijzen die de regie op zich neemt.
  • Er wordt tijdig overleg gevoerd tussen de bestuursorganen om te zorgen voor een zo goed mogelijke afstemming tussen de te nemen besluiten en maatregelen.
  • De instemming met herstelmaatregelen, voorgesteld door degene die de activiteit verricht waardoor de (onmiddellijke dreiging van) milieuschade is ontstaan, wordt gecoördineerd behandeld.
  • Een verzoek tot het treffen van maatregelen door een derde of een ander bestuursorgaan wordt gecoördineerd behandeld.

Aanvullend op deze wettelijke regeling kunnen de bevoegde instanties in overweging nemen om de volgende procedures toe te passen bij coördinatie:

  • Factoren die onder meer een rol kunnen spelen bij het onderling bepalen welk bestuursorgaan de coördinatie op zich neemt, zijn bijvoorbeeld wie het grootste belang heeft bij het voorkomen of het herstel van de milieuschade, wie beschikt over de kennis, het materieel, de tijd en de menskracht om de milieuschade te (laten) herstellen.
  • De betrokken bestuursorganen melden alle acties met betrekking tot het geval van milieuschade bij de coördinator.
  • De bestuursorganen overleggen zeer frequent over de voortgang van het proces.

Tot slot dient nog te worden vermeld dat er in veel gevallen ook sprake zal zijn van coördinatie van alle acties die in het belang van de externe veiligheid en de daarbij behorende regelgeving (denk aan het BRZO) dienen te worden uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat coördinatie van de acties op grond van titel 17.2 Wm en de acties op grond van externe veiligheid niet los van elkaar dienen te geschieden.

6.3 De vorderingsbevoegdheid van de Minister van I&M

In de voorgaande onderdelen is besproken wie wat moet doen. Wanneer de coördinatie echter geen goede resultaten oplevert, of het bevoegd gezag niet tijdig tot actie overgaat, bestaat de bevoegdheid voor de Minister van VROM om het bevoegd gezag tot actie te dwingen of zelf maatregelen te nemen.

Het is het recht van de Minister van I&M om te vorderen dat het bevoegd gezag (B&W, GS, waterschap):

  • vaststelt wie de activiteit verricht waardoor de (dreiging van) milieuschade wordt veroorzaakt;
  • degene die de activiteit verricht, verplicht om maatregelen te treffen;
  • beslist op een verzoek tot instemming met potentiële herstelmaatregelen;
  • indien niet kan worden vastgesteld wie de activiteit verricht, beslist of het zelf maatregelen treft.

De Minister zal niet snel tot een dergelijke vordering overgaan als het bevoegd gezag zelf al actie onderneemt. Bovendien moet de Minister van tevoren overleg voeren met het betrokken bestuursorgaan (artikel 17.15 lid 2 jo 18.8b lid 1 Wm), tenzij dit gezien de spoed niet mogelijk is.

Als het bestuursorgaan niet of niet volledig gevolg geeft aan de vordering van de Minister, kan deze voor rekening van dat bestuursorgaan zelf maatregelen nemen (artikel 17.15 lid 2 jo 18.8a lid 2 Wm).