Bodemvoorschriften voor het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen

opslag van mestIn het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling staan voorschriften voor het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen.

De voorschriften om de bodem te beschermen staan in paragraaf 3.4.5 van het Activiteitenbesluit en in paragraaf 3.4.5 van de Activiteitenregeling.

Overzicht voorschriften
Artikel Inhoud
Activiteitenbesluit
3.48 basis voor bodemvoorschriften in Activiteitenregeling
Activiteitenregeling
3.65 bodemvoorschriften
6.5d overgangsrecht

Het Activiteitenbesluit is een aantal keer gewijzigd met gevolgen voor landbouw.

Pluimveemest

Als de ondernemer de pluimveemest op een tijdelijke locatie opslaat, korter dan twee weken, dan gelden er geen eisen. Wanneer op dezelfde locatie meerdere keren pluimveemest wordt opgeslagen is het langdurige opslag en gelden de eisen hieronder. Zie ook ABRvS, 201204221/1/A4, 17 juli 213, Montfoort (waar het overigens nog ging om artikel 2.2.1 van het oude Besluit landbouw, dat is overgegaan in artikel 3.65 lid 9 Activiteitenregeling): Vast staat dat [appellant] een vaste plek op het perceel, in ieder geval sinds 2007, gebruikt voor de opslag van vaste mest. Nu het gaat om een opslagplaats die reeds enkele jaren in gebruik is, diende aan de eisen van voorschrift 2.2.1 te worden voldaan. Daaraan doet niet af dat, naar [appellant] stelt, de mest regelmatig wordt afgevoerd, waarna weer nieuwe mest wordt opgeslagen. Voorschrift 2.2.1 is van toepassing als een plek op een perceel gedurende ten minste een half jaar wordt gebruikt voor de opslag van stoffen als bedoeld in dat voorschrift. Daarbij maakt het niet uit of het gedurende die periode gaat om dezelfde mest of dat de mest tussentijds wordt vervangen door andere mest. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat voorschrift 2.2.1 van toepassing is op de mestopslag van [appellant].

Ligt de pluimveemest langer dan twee weken maar korter dan een half jaar opgeslagen, dan kan de ondernemer kiezen:

  • De pluimveemest opslaan in een afgedekte container (artikel 3.65 lid 9 Activiteitenregeling) of
  • Op een absorberende laag, minstens 15 centimeter dik en voor minstens 25% bestaand uit organische stof. Een dikke laag stro of turf voldoet aan deze eisen. Daarnaast moet de agrariër de opslag afdekken (beschermd tegen inregenen), bijvoorbeeld met een zeil of overkapping. Bij het verwijderen van de opslag moet hij ook de absorberende laag verwijderen, en bij nieuwe opslag ook weer een nieuwe absorberende laag plaatsen (artikel 3.65 lid 2 en 3 Activiteitenregeling).

Slaat hij de pluimveemest langer dan zes maanden op, of op een steeds terugkerende locatie, dan moet dit in een afgesloten ruimte met een vloeistofkerende voorziening en genoeg ventilatie (artikel 3.65 lid 8 Activiteitenregeling).

Voorbeeld: een pluimveebedrijf heeft een volièresysteem met mestbanden. Eens in de twee weken worden de mestbanden afgedraaid. De mest wordt tijdelijk op een hoop geveegd waarna het wordt opgehaald. Deze hoop ligt altijd op ongeveer dezelfde plek op het erf. Hier is daarom sprake van permanente opslag. De ondernemer moet, om bodemverontreiniging op deze locatie te voorkomen, de banden direct in een container laten afdraaien en daarna afdekken of moet de mest na afdraaien direct in een mestloods opslaan.

Andere agrarische bedrijfsstoffen

Als de stoffen korter dan twee weken worden opgeslagen, gelden geen eisen artikel 3.65 lid 2 Activiteitenregeling).

Liggen de stoffen er langer dan twee weken maar korter dan een half jaar, dan kan de agrariër kiezen:

  • Op een onverhard oppervlak: dan is een absorberende laag verplicht. Deze absorberende laag moet minstens 15 centimeter dik zijn en voor minstens 25% bestaan uit organische stof. Een dikke laag stro of turf voldoet aan deze eisen. Daarnaast moet de agrariër de opslag afdekken (beschermd tegen inregenen), bijvoorbeeld met een zeil of overkapping. Bij het verwijderen van de opslag moet hij ook de absorberende laag verwijderen, en bij nieuwe opslag ook weer een nieuwe absorberende laag plaatsen (artikel 3.65 lid 2 en 3 Activiteitenregeling).
  • Op een verhard oppervlak: bij een vloeistofkerende of vloeistofdichte vloer moeten de vloeistoffen worden opgevangen in een opslagvoorziening die voldoet aan de eisen voor mestdichtheid van BRL 2342 (dat zijn paragraaf 5.5 en hoofdstuk 6 en 7 van de BRL 2342). Verder moet de afvoer naar de opslagvoorziening zó liggen, dat de vloeistoffen er vanzelf naar toe stromen. Lager dus. (artikel 3.65 lid 4 en 5 Activiteitenregeling).

Slaat hij de stoffen langer dan een half jaar op, dan moet dit op een vloeistofkerende of vloeistofdichte voorziening. De vloeistoffen die eruit lopen, moeten worden opgevangen in een opslagvoorziening die voldoet aan de eisen voor mestdichtheid van BRL 2342 (dat zijn paragraaf 5.5 en hoofdstuk 6 en 7 van de BRL 2342). Verder moet de afvoer naar de opslagvoorziening zó liggen, dat de vloeistoffen er vanzelf naar toe stromen (lager) (artikel 3.65 lid 5 Activiteitenregeling).

Kuilvoer

Voor de opslag van kuilvoer (kuilgras of maïs) gelden deze eisen alleen als het kuilvoer een drogestofgehalte heeft van minder dan 40%.

Voor kuilvoer met een droge stofgehalte van 40% of hoger is het voldoende dat de opslag is afgedekt (beschermd tegen inregenen), bijvoorbeeld onder een zeil of overkapping. Er gelden geen eisen voor de ondergrond (artikel 3.65 lid 6 Activiteitenregeling).

Samenvatting eisen

Pluimveemest

Kuilvoer met meer dan 40% droge stof

Overige agrarische bedrijfsstoffen en kuilvoer met minder dan 40% droge stof

< 2 weken - 1/2 jaar

op niet terugkerende locatie

geen eisen geen eisen geen eisen

2 weken - 1/2 jaar

op niet terugkerende locatie

in afgedekte container (lid 9)
of
absorberende laag en afdekken (lid 2 en 3)
afdekken (lid 6)

absorberende laag en afdekken (lid 2 en 3)
of
vloeistofkerende of vloeistofdichte vloer met opslagvoorziening, BRL 2342 (lid (!) Overgangsrecht kuilvoer

> 1/2 jaar afgesloten ruimte, vloeistofkerende voorziening en ventilatie (lid 8) afdekken (lid 6)

vloeistofkerende of vloeistofdichte vloer met opslagvoorziening, BRL 2342 (lid 4 en 5)
(!) Overgangsrecht kuilvoer

Overgangsrecht voor kuilvoer met minder dan 40% droge stofgehalte tot 2027

Als deze opslag al 1 januari 2013 al aanwezig was, hoeft de ondernemer pas vanaf 1 januari 2027 aan de eisen te voldoen (artikel 6.5d Activiteitenregeling).

Jurisprudentie

In ABRvS, 201204221/1/A4 ging het om de vraag of de opslag van vaste mest langer dan een half jaar duurde, of niet. Het ging in deze uitspraak overigens om een soortgelijk voorschrift in het - inmiddels vervallen- Besluit landbouw (voorschrift 2.2.1).

De Afdeling oordeelde: "Vast staat dat [appellant] een vaste plek op het perceel, in ieder geval sinds 2007, gebruikt voor de opslag van vaste mest. Nu het gaat om een opslagplaats die reeds enkele jaren in gebruik is, diende aan de eisen van voorschrift 2.2.1 te worden voldaan. Daaraan doet niet af dat, naar [appellant] stelt, de mest regelmatig wordt afgevoerd, waarna weer nieuwe mest wordt opgeslagen. Voorschrift 2.2.1 is van toepassing als een plek op een perceel gedurende ten minste een half jaar wordt gebruikt voor de opslag van stoffen als bedoeld in dat voorschrift. Daarbij maakt het niet uit of het gedurende die periode gaat om dezelfde mest of dat de mest tussentijds wordt vervangen door andere mest. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat voorschrift 2.2.1 van toepassing is op de mestopslag van [appellant]."

Een dichte puinlaag is geen afdoende voorziening (ABRvS, 201204221/1/A4).

Geen bodemonderzoek en geen incidentenmanagement nodig

Hoewel bodembeschermende voorzieningen nodig zijn, is voor de opslag van agrarische bedrijfsstoffen een uitzondering gemaakt voor het uitvoeren van een bodemonderzoek. Dit is niet noodzakelijk ((artikel 3.65 lid 2 en 3 Activiteitenregeling). Dat geldt ook voor incidentenmanagement: dat is niet nodig (hoewel wel een vloeistofkerende vloer nodig is) (artikel 3.65 lid 4 Activiteitenregeling).

Reparatie 25 april 2014

Eén van de wijzigingen van het reparatiebesluit van 1 maart 2014, was het stellen van soepeler eisen voor kortdurende opslag van pluimveemest. De bedoeling was dat opslag langer dan zes maanden in een afgesloten ruimte moest plaatsvinden, met voldoende ventilatie (en boven een vloeistofkerende voorziening). Maar door een verschrijving van lid 4 golden deze eisen opeens juist voor agrarische bedrijfsstoffen, behalve pluimveemest. Een wijzigingsregeling repareert dit. Deze is op 1 juli 2014 in werking getreden met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2014.

Kort samengevat: pluimveemest die langer dan zes maanden opgeslagen ligt, moet in een afgesloten ruimte met een vloeistofkerende voorziening en genoeg ventilatie liggen. Bij opslag korter dan 6 maanden, op een niet terugkerende locatie, is een absoberende laag voldoende. Een afgedekte opslagcontainer volstaat dan ook.

In de tekst hierboven is dit verwerkt.