Besluiten over verkeersafwikkeling

Verkeersbesluiten hoeven niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden. Toch spelen de gevolgen voor de luchtkwaliteit een rol in de besluitvorming.

Wettelijke eisen

Verkeers- en vervoersplannen, verkeersbesluiten en andere uitvoeringsbesluiten (bouw- of aanlegvergunning) hoeven niet zelf aan luchtkwaliteit getoetst te worden.

Artikel 5.16, tweede lid van de Wet milieubeheer (Wm) geeft een opsomming van bevoegdheden en wettelijke voorschriften. Als de uitoefening of toepassing daarvan gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dan moet het bevoegd gezag toetsen aan de luchtkwaliteitseisen. De toets wordt uitgevoerd volgens het eerste lid van artikel 5.16 Wm. Sinds 2009 zijn de artikelen 2, 5 en 6 van de Planwet verkeer en vervoer geschrapt uit het artikel.

De toetsing vindt wel plaats op het niveau van het bestemmingsplan. In de praktijk is het daarom wenselijk dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit van verkeers- en vervoersplannen en ander verkeersbeleid duidelijk zijn.

Bestemmingsplannen

Bestemmingsplannen gebruiken voor infrastructurele voorzieningen veelal de bestemming ‘verkeersdoeleinden’. Het lokale verkeer- en vervoersbeleid zal vaak de basis zijn voor deze bestemming. Bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen moet steeds een artikel 5.16 Wm-toets plaatsvinden, bijvoorbeeld een NIBM-toets (Niet In Betekenende Mate). Voorafgaand aan de aanleg van infrastructurele voorzieningen is luchtkwaliteit onderwerp van toetsing en besluitvorming geweest via het bestemmingsplan.

Verkeersbesluiten

Verkeersbesluiten worden niet zelfstandig aan luchtkwaliteit getoetst (ook geen NIBM toets). De (jurisprudentie bij de) Wegenverkeerswet laat wel zien dat het bevoegd gezag bij de belangenafweging over een verkeersbesluit de gevolgen voor het milieu kan betrekken. Daaronder valt ook de luchtkwaliteit. Mogelijk is het bestemmingsplan (mede) de grondslag voor het verkeersbesluit. Dan is er langs die weg wel een directe toets aan de luchtkwaliteitseisen.

Artikel 2, tweede lid, onder a, Wegenverkeerswet
“De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;”

Uitspraak ABRvS 18 april 2007, nr. 200604266/1 (Veerkaden Den Haag), en ook Rechtbank Amsterdam 24 mei 2007, LJN BA6266 (Verzoek 80 km zone)
De belangen die een rol kunnen spelen bij de afweging of een verkeersbesluit wordt genomen, zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Daartoe behoort ook het milieubelang. Bij de weging van dat belang zal moeten worden betrokken de omstandigheid dat het Blk 2005 verplicht tot het treffen van maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit in een situatie waarin het verkeer een belangrijke bron van de luchtverontreiniging is. Dat betekent evenwel niet dat op het bevoegde bestuursorgaan in die situatie de verplichting rust zonder nadere afweging in het licht van andere belangen en alternatieve maatregelen bepaalde concrete verkeersmaatregelen te treffen.

De bestuursrechter beoordeelt alleen of de diverse belangen op een zorgvuldige en evenredige manier in de besluitvorming zijn betrokken. Dit is vergelijkbaar met de belangenafweging bij een goede ruimtelijke ordening.

Voorbeeld
Gemeente X wil met een verkeersbesluit de routering van het verkeer in het centrum wijzigen. Centraal uitgangspunt daarbij is, dat het verkeer meer gebundeld wordt op de hoofdwegen (singels). De gemeente wil hiermee het verkeer concentreren op wegen die ervoor geschikt zijn, vanwege bijvoorbeeld veiligheid en geluid. Lokale concentraties van luchtverontreinigende stoffen worden juist lager bij het spreiden van het verkeer over het onderliggende wegennet. Deze verschillende belangen moeten goed worden onderzocht en afgewogen. In de meeste gevallen zal de gemeente bij het opstellen van het verkeer- en vervoerbeleid hiermee al rekening hebben gehouden. Daarbij heeft een gemeente bijvoorbeeld vastgesteld dat de toename NIBM is. De verontreiniging door het concentreren van het verkeer telt dan mee, maar ook het (positieve) effect van bijvoorbeeld doorstromingsbevorderende maatregelen.

Grootschalige infrastructuur

Voor sommige grootschalige infrastructurele projecten is een tracébesluit nodig. Het gaat dan bijvoorbeeld om de aanleg van een rijksweg of een provinciale weg. Bij de verbreding van een rijksweg is een wegaanpassingsbesluit volgens de Spoedwet wegverbreding nodig. In tegenstelling tot ‘gewone’ verkeersbesluiten moeten bij zo’n wegaanpassingsbesluit wél expliciet de gevolgen voor de luchtkwaliteit worden getoetst. Dat volgt uit artikel 5.16, tweede lid van de Wet milieubeheer. Daar staat namelijk, dat het bevoegd gezag de luchtkwaliteit moet betrekken bij het nemen van het tracébesluit en een wegaanpassingsbesluit volgens de Spoedwet wegverbreding.

Daarnaast kan infrastructuur via de ruimtelijke ordening aan luchtkwaliteit gekoppeld worden (inpassingsplannen of het bestemmingsplan). Dat volgt uit artikel 5.16, tweede lid, onder c, Wm.

Het onderdeel “Aandachtspunten bij snelwegen en het onderliggend wegennet” van de Handreiking NIBM gaat in op de NIBM-bepaling bij grootschalige infrastructuur. Dat is inclusief de effecten op het onderliggende wegennetwerk.