Wanneer is de Wgv van toepassing?

Weinig zicht in varkensstalDe Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing bij het beoordelen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu. Dus voor een activiteit van artikel 2.1, lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Soortgelijke eisen staan in het Activiteitenbesluit.

De Wgv geldt voor veehouderijen met landbouwhuisdieren in dierenverblijven.

De Wgv is op 1 januari 2007 in werking getreden en geldt niet voor aanvragen van vóór 1 januari 2007.

Oprichtings-, wijzigings-, uitbreidings- of revisievergunning

De Wgv is alleen van toepassing bij omgevingsvergunningen milieu. Er moet dus een aanvraag liggen voor een omgevingsvergunning milieu van artikel 2.1, lid 1 onder e Wabo. Het kan ook gaan om een milieuneutrale wijziging (artikel 3.10 lid 3 Wabo).
De Wgv is niet van toepassing op intrekken of actualiseren van een vergunning, ook niet als de veehouderij een ‘overbelaste situatie' veroorzaakt. In dat laatste geval moet u de situatie beoordelen met de algemene regels uit de Wabo (bijvoorbeeld artikel 2.33 lid 1 onder d Wabo: intrekken ontoelaatbare milieugevolgen).
De Wgv bepaalt voor een aantal diercatgorieën dat een geurberekening moet worden gemaakt. Deze strekt er toe om te bepalen of de vergunning volgens de Wgv kan worden verleend. De berekende geurbelastingen van geurgevoelige objecten zijn géén maximale geurniveaus die de veehouder moet naleven (ABRvS, 201406248/1/A4, 8 april 2015, Asten.)

Activiteitenbesluit

De eisen van de Wgv zijn grotendeels overgenomen in paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit. Een veehouderij die onder het Activiteitenbesluit valt, heeft te maken met dezelfde eisen als een vergunningplichtige veehouderij. Er zijn wel een paar inhoudelijke verschillen. Meer over de eisen van het Activiteitenbesluit leest u in Geurvoorschriften in het Activiteitenbesluit voor het houden van landbouwhuisdieren (bescherming geurgevoelige objecten).

Veehouderij met landbouwhuisdieren

De Wgv geldt alleen voor veehouderijen met landbouwhuisdieren:

  • Veehouderij: dit is een inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren (artikel 1 Wgv)
  • Landbouwhuisdieren: dit zijn dieren voor productiedoeleinden of berijden

De Wgv geldt niet voor:

  • Hobbydieren (behalve als dit gebeurt bij een inrichting)
  • Dieren die geen landbouwhuisdieren zijn (zoals wormen, vissen, honden, katten en dierentuindieren)

Dierenverblijven

De Wgv stelt alleen eisen aan de geurhinder van dierenverblijven. De Wgv geeft geen regels voor andere geurbronnen bij een veehouderij. Bijvoorbeeld de geur van een brijvoerkeuken of een mestbassin.
Voor een aantal activiteiten staan geurvoorschriften in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. Als deze voorschriften niet van toepassing zijn op de veehouderij (bijvoorbeeld een zeer groot mestbassin), dan moet u dit beoordelen en eventuele eisen opnemen in de omgevingsvergunning milieu met paragraaf 2.3 van de Wabo.
Verder staan ook in andere wet- en regelgeving eisen voor geurbronnen bij veehouderijen. Zo stelt het Besluit gebruik meststoffen algemene regels over het tijdstip en de manier van uitrijden van mest. De Handreiking (co)vergisting van mest en de Handreiking monovergisting geven informatie over mestvergisting.

Voor aanvragen vanaf 1 januari 2007

Artikel 14 Wgv bepaalt dat de Wgv van toepassing is op een aanvraag die is ingediend op of na 1 januari 2007: Indien een aanvraag om een vergunning is ingediend voor het tijdstip waarop deze wet met betrekking tot zodanige aanvraag in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige aanvraag geldende recht van toepassing, tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden.
De beschikking is onherroepelijk:

  • Zonder beroep: na afloop van de beroepstermijn
  • Met beroep: na afloop van de beroepsprocedure