Bepalen geurbelasting en geurhinder

A. Het bepalen van verwachte geurhinder voor toekomstige en bestaande situatie

De gemeente moet de verwachte geurhinder voor de toekomstige situatie en voor de bestaande situatie bepalen. Daarbij gaat u uit van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting in het gebied.
De voor- en achtergrondbelasting hebben in een gebied nooit op elke plek dezelfde waarde. Het is alleen praktisch niet haalbaar om per geurgevoelig object de achtergrond- en voorgrondbelasting te bepalen. Daarom is het advies een paar representatieve referentiepunten te nemen. Houd hierbij ook in het achterhoofd, dat geurbelasting en geurhinder een zekere onnauwkeurigheid kennen - ze geven vooral een orde van grootte aan.
Met de voor- en achtergrondbelasting berekent u de geurhinderpercentages. Deze berekent u met de tabellen A (achtergrondbelasting) en B (voorgrondbelasting) (doc, 90 kB). Daarin staan verschillende geurhinderpercentages voor concentratiegebied en het niet-concentratiegebied. De gemeenteraad kan hiermee variëren: namelijk hindercijfers voor het niet-concentratiegebied toepassen op een gebied binnen het concentratiegebied, of omgekeerd. Wel moet ze dit motiveren. Meer over deze motivering leest u in bijlage 7.

Bepalen verwachte geurhinder voor de toekomstige situatie

  1. U berekent de achtergrondbelasting in de toekomstige situatie met verspreidingsmodel V-Stacks gebied. De toekomstige situatie is de redelijkerwijs te verwachten maximale situatie, waarin de veehouders zo uitbreiden, dat zij nog net voldoen aan de normen voor de individuele geurbelasting. V-Stacks gebied bevat een speciale functie voor die berekening (zie ook stap 5 en stap 12 en paragraaf 5.3 en 5.6 van de Gebruikershandleiding V-Stacks gebied).
  2. Daarnaast bepaalt u de voorgrondbelasting in de toekomstige situatie. De voorgrondbelasting in de toekomstige situatie is in het algemeen gelijk aan de (toekomstige) norm voor de individuele geurbelasting. Bij de wettelijke normen zou dat zijn: 2, 3, 8 of 14 ouE/m3.
    In overbelaste situaties is de voorgrondbelasting hoger dan de norm, want gelijk aan de feitelijke geurbelasting. In overbelaste situatie berekent u de voorgrondbelasting met V-Stacks vergunning of V-Stacks gebied (in dat laatste geval berekent u de geurbelasting per afzonderlijk bedrijf).
  3. Uit de tabellen A (achtergrondbelasting) en B (voorgrondbelasting) (doc, 90 kB) leest u de geurhinderpercentages af. Het hoogste geurhinderpercentage is maatgevend voor de toekomstige situatie. U kunt de hinderpercentages ook berekenen met de deze excelsheet (xls, 31 kB).

Bepalen verwachte geurhinder voor de bestaande situatie

  1. U berekent de achtergrondbelasting in de bestaande situatie, dus bij het vergunde en gemelde veebestand, met V-Stacks gebied (zie ook stap 5 en stap 12 en paragraaf 5.3 en 5.6 van de Gebruikershandleiding V-Stacks gebied).
  2. Zo nodig bepaalt u ook de voorgrondbelasting in de bestaande situatie. Dat is niet altijd nodig, meer daarover leest u hieronder.
  3. Uit de tabellen A (achtergrondbelasting) en - als relevant - B (voorgrondbelasting) (doc, 90 kB) leest u de geurhinderpercentages af. Het hoogste geurhinderpercentage is maatgevend voor de bestaande situatie. U kunt de hinderpercentages ook berekenen met deze excelsheet (xls, 31 kB).

Toelichting op stap 2 Voorgrondbelasting in de bestaande situatie

Als vuistregel geldt: de voorgrondbelasting is bepalend voor de hinder, als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In principe moet u dus ook voor de bestaande situatie de voorgrondbelasting bepalen. Het vaststellen van de voorgrondbelasting in de bestaande situatie volgt alleen niet rechtstreeks uit het model - het kan zeer arbeidsintensief zijn, vooral als er veel veehouderijen zijn.
In gebieden met veel veehouderijen is het bepalen van de voorgrondbelasting niet persé nodig. Voor de beleidskeuzes is vooral van belang, hoeveel hinder in de toekomst zal optreden. De bestaande hinder dient als referentie en de exacte waarde luistert iets minder nauw. In situaties met veel veehouderijen kunt u doorgaans volstaan met het bepalen van de bestaande hinder op basis van de achtergrondbelasting. Let op: deze waarde geeft mogelijk een onderschatting van de geurhinder. Mocht het voor een goede beleidsafweging nodig zijn om een preciezer beeld te hebben van de bestaande hindersituatie, dan raden wij aan om ook de voorgrondbelasting en bijbehorende hinder te bepalen.
In gebieden met heel weinig veehouderijen daarentegen wordt de hinder sterk onderschat, als die alleen op basis van de achtergrondbelasting wordt berekend. Daarom raden we aan om in deze gebieden wél altijd de hinder (mede) op basis van de voorgrondbelasting te bepalen. Een extreme vorm van ‘weinig veehouderijen' doet zich voor, wanneer een geurgevoelig object van maar één veehouderij een geurbelasting ondervindt. Dit soort situaties kunt u herkennen met het uitvoerbestand van V-Stacks gebied - zie de Gebruikershandleiding V-Stacks gebied voor een voorbeeld van het uitvoerbestand en de parameters waarnaar u moet kijken.
U kunt de voorgrondbelasting en hinder in de bestaande situatie bepalen met één van de volgende methoden (of een combinatie daarvan).

  1. Ga uit van de maximaal vergunbare geurbelastingen van de Wgv of de verordening
    De meeste veehouders zullen voldoen aan de geurbelastingen uit de Wgv of de geldende verordening. De voorgrondbelasting is dan gelijk aan de wettelijke waarden of aan de norm in de geldende verordening.
  2. Ga uit van de feitelijke geurbelasting door die te berekenen
    U kunt de voorgrondbelasting berekenen, als een nauwkeuriger beeld van de bestaande voorgrondbelasting wenselijk is. Bijvoorbeeld als veehouders ruimschoots aan de norm voldoen, of juist in overbelaste situaties.
    Voor een (representatief) geurgevoelig object berekent u dan de geurbelasting van elk van de omliggende veehouderijen afzonderlijk. De hoogste van de geurbelastingen is de voorgrondbelasting.
    U kunt dit zowel met V-Stacks gebied als met V-Stacks vergunning uitrekenen. Om dit niet al te arbeidsintensief te maken, kunt u het beste een paar geurgevoelige objecten kiezen, die redelijk representatief zijn. De voorgrondbelasting verschilt per geurgevoelig object - het doel is dan ook om de orde van grootte van de voorgrondbelasting in een gebied te bepalen, niet meer dan dat.
  3. Ga uit van de hinderpercentages die overeenkomen met de afstandsgrafiek
    Deze methode kunt u gebruiken als u nog veel veehouderijen in vergunningenbestand heeft die vergunning hebben die verleend is met de voormalige stankrichtlijnen. Totdat de Wgv van kracht werd, werden vergunningaanvragen getoetst aan de afstandsgrafiek. De hinderpercentages die globaal overeenkomen met de afstanden uit de afstandsgrafiek, bedragen per omgevingscategorie
    * in het concentratiegebied: (I) 11%, (II) 14%, (III) 22% en (IV) 36%;
    * buiten het concentratiegebied: (I) 20%, (II) 25%, (III) 37% en (IV) 54%.

Deze waarden zijn representatief voor een gemiddelde situatie. De geurbelasting op een bepaalde plek hangt af van verschillende factoren: zoals het meteogebied, de ruwheid en het soort dieren. De werkelijke geurbelasting kan daarom in een specifieke situatie aanzienlijk afwijken van de waarden, die u bepaald hebt.

Geurgevoelige objecten en lakenvelders

B Het toelichten van de geurhindercijfers

De gemeenteraad wil inzicht hebben in de geurhinder bij de voorgestelde afwijkende waarden voor geurbelasting. Daarvoor kunt u in de stukken voor de gemeenteraad de maatgevende hinderpercentages voor de bestaande en de toekomstige situatie opnemen, met een toelichting erbij wat deze hinderpercentages betekenen. Hieronder vindt u suggesties voor wat u kunt opnemen.

  • Uitleg over geurbelasting:
    De geurbelasting wordt uitgedrukt als geurconcentratie: als aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (ouE/m3). Geurconcentraties worden in laboratoria gemeten volgens de NEN-EN 13725:2003 (Lucht - bepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie). Voor de geurbelasting is uitgegaan van het gebruikelijke 98-percentiel van de geurconcentratie. Dat betekent dat de - met een verspreidingsmodel - berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van de tijdseenheid niet wordt overschreden (ouE/m3; P98).
    In het verleden werden in Nederland geurconcentraties uitgedrukt in geureenheden (ge/m3). Tussen deze twee grootheden geldt een vaste verhouding: 1 ouE/m3 = 2 ge/m3.
  • Uitleg over geurhinder:
    Er is sprake van geurhinder, als iemand herhaaldelijk geur waarneemt, deze onaangenaam vindt, deze negatief is voor zijn welbehagen en hij zich niet makkelijk er aan kan onttrekken.
    De mate waarin mensen geur als hinderlijk ervaren, hangt af van de mate van blootstelling, maar ook van bijvoorbeeld de onaangenaamheid van de geur (hedonisch karakter van de geur, de geurbeleving), de kenmerken en eigenschappen van de mensen (zoals karakter en lichamelijke gezondheid) en de binding die de mensen hebben met het bedrijf dat de geur veroorzaakt.
    De geurhinder wordt uitgedrukt als percentage. Een geurhinderpercentage van bijvoorbeeld 25% betekent dat 25% van de inwoners in een telefonische enquête heeft aangegeven ‘soms of vaak last van geur van stallen van veehouderijen' te ondervinden. De aanname is dat de hindercijfers niet alleen de situatie tijdens het afnemen van de enquête beschrijven, maar ook een voorspellende waarde hebben voor de toekomst en op andere locaties in Nederland.
    Het is belangrijk om geurhinderpercentages met voorzichtigheid te interpreteren. De percentages geven een indicatie. Aan de ene kant zijn ze zijn gebaseerd op een omvangrijke representatieve steekproef, en gaat de hindermeting volgens de gelden voorschriften (de NEN-EN 13725:2003 ). Aan de andere kant gaat dat om gemiddelde relaties. Het is mogelijk dat in bepaalde gebieden de werkelijke geurhinderpercentages afwijken van deze gemiddelde relaties, bijvoorbeeld hoe hinderlijk men de geur vindt.
  • Uitleg over effecten:
    U kunt ook ingaan op de gevolgen van geurhinder voor omwonenden. Geurhinder maakt dat iemand zijn gedrag aanpast en beperkt daarmee diegene in zijn mogelijkheden.
    Een directe relatie tussen geurwaarneming en ziekte is niet aangetoond, maar geurhinder kan wel lichamelijke processen op gang brengen die leiden tot ziekte. Geurhinder veroorzaakt bij de mens verschillende reacties, die kunnen leiden tot lichamelijke klachten (hoofdpijn, misselijkheid, verstoorde ademhaling en verstoorde hartslag) of psychische klachten (spanningen, structurele onvrede over het woon- en leefklimaat, vermindering van activiteiten buitenshuis).
  • Uitleg over beoordeling:
    De Wgv schrijft voor dat de geurbelasting door één veehouderij op een geurgevoelig object bepaalde waarden niet mag overschrijden. Voor de mate van geurhinder geeft de wet geen waarden of bandbreedten. Het is aan de gemeenteraad om te beoordelen of de geurhinder past bij de doelstellingen voor het gebied en of ze de mate van geurhinder acceptabel acht. Meer daarover leest u in bijlage 7.

Geurgevoelige objecten en lakenvelders

C De relatie tussen geurbelasting en geurhinder

Bij de Wgv gelden verschillende normen, namelijk voor:

  • Concentratiegebieden die binnen de bebouwde kom liggen
  • Concentratiegebieden die buiten de bebouwde kom liggen
  • Niet-concentratiegebieden die binnen de bebouwde kom liggen
  • Niet-concentratiegebieden die buiten de bebouwde kom liggen

Geuronderzoek van PRA Odournet

In 2001 is onderzoek gedaan naar de relatie tussen geurbelasting en hinder: ‘Geuronderzoek stallen intensieve veehouderij' (PRA Odournet, 2001) (pdf, 2 MB). Ongeveer 2.000 telefonische enquêtes zijn bij omwonenden van varkenshouderijen in heel Nederland uitgezet. Ook hebben ze onderzocht of er groepen (‘deelpopulaties') met verschillende hindergevoeligheid zijn. Met andere woorden: is er verschil in de geurhinder die mensen ervaren bij dezelfde geurbelasting?
De resultaten:

  • Er bleek geen verschil in hindergevoeligheid te zijn tussen de omgevingscategorieën uit de voormalige Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996.
  • Was er dan wel verschil in hindergevoeligheid tussen inwoners van het concentratiegebied en inwoners van een niet-concentratiegebied?
    Ze keken voor het onderscheid tussen wel geen concentratiegebied naar de ammoniakdepositie. In feite ging het dus om een onderscheid tussen naar gebieden met relatief veel veehouderijen (concentratiegebied) en gebieden met weinig intensieve veehouderijen (niet-concentratiegebied). Wat bleek?
    In het niet-concentratiegebied bleken de bewoners bij dezelfde geurbelasting meer geurhinder te ervaren dan bewoners in het concentratiegebied. En in het concentratiegebied waren de niet-agrariërs hindergevoeliger dan de agrariërs. Buiten het concentratiegebied was er geen verschil. De agrariërs waren de agrariërs die niet bij een intensief veehouderijbedrijf woonden.
    Verder bleek dat de gecumuleerde geurbelasting van meer bedrijven samen (meer-bronsituaties) een andere relatie had met de geurhinder dan de geurbelasting van één afzonderlijk bedrijf (één-bronsituaties).

Op basis hiervan hebben ze in het onderzoek een onderscheid gemaakt in zes groepen voor de relatie tussen geurbelasting en geurhinder:

De zes groepen van het onderzoek PRA Odournet 2001

Eén-bronsituaties

Meer-bronsituaties

1. De inwoners van het niet-concentratiegebied 4. De inwoners van het niet-concentratiegebied
2. De niet-agrariërs in het concentratiegebied, 5. De niet-agrariërs in het concentratiegebied
3. De agrariërs in het concentratiegebied 6. De agrariërs in het concentratiegebied

Invloed op de Wgv

Het onderscheid in normstelling dat de Wgv maakt, is maar voor een deel terug te voeren op het hinderonderzoek (zie ook de Memorie van Toelichting (derde alinea van paragraaf 3.3).
Zo blijkt uit het onderzoek geen verschil in hinderbeleving tussen de omgevingscategorieën van de voormalige de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, terwijl de Wgv wel een onderscheid maakt tussen binnen en buiten de bebouwde kom.
De wettelijke normen van artikel 3 en artikel 6 Wgv zijn vergelijkbaar met de geurbelastingen in één-bronsituaties en met de voorgrondbelasting. Daarom moet de gemeente bij de onderbouwing van een verordening de cumulatieve geurbelasting meenemen. De cumulatieve geurbelasting is gelijk aan de achtergrondbelasting.
Verder kent de Wgv geen onderscheid naar agariërs en niet-agrariërs, terwijl dat wel uit het onderzoek bleek. Voor zowel de niet-agrariërs als de agrariërs in het concentratiegebied, gaat de Wgv uit van de relatie tussen geurbelasting en hinder, die is afgeleid voor de niet-agrariërs in het concentratiegebied.

Van de zes groepen van het onderzoek PRA Odournet 2001 zijn er dus vier relevant voor de Wgv:

Vergelijking onderzoek PRA Odournet 2001 en de Wgv

Relatie geurbelasting - hinder
uit PRA Odournet 2001

Van toepassing op relatie geurbelasting - hinder in Wgv

één-bronsituaties, niet-concentratiegebied

voorgrondbelasting, niet-concentratiegebied
(of ander gebied met weinig veehouderijen*)

één-bronsituaties, concentratiegebied

voorgrondbelasting, concentratiegebied
(of ander gebied met veel veehouderijen*)

meer-bronsituaties, niet-concentratiegebied

achtergrondbelasting, niet-concentratiegebied
(of ander gebied met weinig veehouderijen*)

meer-bronsituaties, concentratiegebied

achtergrondbelasting, concentratiegebied
(of ander gebied met veel veehouderijen*)

* Mits gemotiveerd kan de gemeente de hindercijfers voor het concentratiegebied gebruiken voor het niet-concentratiegebied (en omgekeerd).

Stedelijk gebied

In het onderzoek hebben ze de hinder gemeten in het buitengebied en in dorpen, maar niet in stedelijk gebied. Het is daarom niet bekend hoe de relatie tussen geurbelasting van veehouderijen en hinder is in stedelijk gebied. Misschien zijn de mensen in steden hindergevoeliger zijn voor geur van veehouderijen dan mensen in dorpen en in het buitengebied - in de steden zijn ze immers minder gewend aan deze geur en hebben ze doorgaans ook minder binding met de bedrijfstak.
De tabellen A (achtergrondbelasting) en B (voorgrondbelasting) (doc, 90 kB) onderschatten daarom misschien de hinder in stedelijk gebied. De gemeenteraad kan hiermee rekening houden door voor steden in het concentratiegebied uit te gaan van de hindercijfers die gelden voor het niet-concentratiegebied. Dit is dan een ‘best guess', omdat dit dus niet is onderzocht.

Verspreidingsmodel LTFD

In het onderzoek hebben ze de geurbelasting berekend met het verspreidingsmodel LTFD. De geurbelasting wordt uitgedrukt in ge/m3 als 98-percentielwaarde.
Gemeenten berekenen de geurbelasting in ouE/m3 als 98-percentielwaarde met V-Stacks.
Hoe u de geurbelasting in ge/m3 (berekend met LTFD) kunt omrekenen naar ouE (berekend met V-Stack) kunt u lezen in het onderzoek ‘Relatie tussen geurimmissie en geurhinder in de intensieve veehouderij' (PRA Odournet 2007) (pdf, 2.7 MB).

Geurgevoelige objecten en lakenvelders

D. De begrippen achtergrondbelasting en voorgrondbelasting

Wat is nu precies die voor- en achtergrondbelasting?

Voorgrondbelasting: de geurbelasting veroorzaakt door de veehouderij die voor dat geurgevoelige object dominant is. Dus de geurbelasting van die veehouderij die de meeste geur bij het geurgevoelige object veroorzaakt. Omdat het een grote veehouderij is of omdat veehouderij dichtbij het geurgevoelig object ligt.
Achtergrondbelasting: de totale geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving van het geurgevoelige object. Dus de geurbelasting door de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.

Bijvoorbeeld: een geurgevoelig object ondervindt geurbelasting van veehouderij A (geurbelasting 10 ouE/m3), veehouderij B (geurbelasting 14 ouE/m3) en veehouderij C (geurbelasting 8 ouE/m3). De voorgrondbelasting is dan 14 ouE/m3. De voorgrondbelasting is dus altijd het gevolg van één veehouderij.

De veehouderij die de voorgrondbelasting veroorzaakt, moet u ook meenemen bij het berekenen van de achtergrondbelasting.

Waarom moet ik de voorgrondbelasting berekenen? De voorgrondbelasting is toch nooit hoger dan de achtergrondbelasting?

De voorgrondbelasting is alleen relevant voor het bepalen van verwachte geurhinder bij de geurgevoelige objecten. De berekening is nodig, omdat uit onderzoek is gebleken dat de geurhinder door de voorgrondbelasting anders is dan die door de achtergrondbelasting - bij gelijke belastingen. Bijvoorbeeld: als één veehouderij een geurbelasting van 18 ouE/m3 op een geurgevoelig object veroorzaakt, leidt dat tot meer hinder dan als drie veehouderijen samen 18 ouE/m3 veroorzaken. Daarom is het nodig om per situatie te onderzoeken wat de hoogste hinder geeft: de achtergrondbelasting of de voorgrondbelasting.

Kan ik eenvoudig voorspellen of de achtergrondbelasting of de voorgrondbelasting maatgevend is?

De vuistregel is: de voorgrondbelasting is maatgevend, als die minstens de helft is van de achtergrondbelasting.

Bijvoorbeeld: als de achtergrondbelasting 20 ouE/m3 is, hoeft u de voorgrondbelasting alleen te mee te nemen, als die 10 ouE/m3 of meer is.

Er zijn twee situaties mogelijk:

  1. De voorgrondbelasting is minder dan de helft van de achtergrondbelasting: de achtergrondbelasting is bepalend voor de hinder
  2. De voorgrondbelasting is meer dan de helft van de achtergrondbelasting: dan leidt de voorgrondbelasting altijd tot het hoogste geurhinderpercentage.