Fijnstof

Verkeer, industrie en landbouw vormen in Nederland belangrijke bronnen van fijnstof (PM10 en PM2.5). Nederlanders leven gemiddeld ongeveer een jaar korter als gevolg van alle fijnstof.

Landbouw in beeld

In 2011 waren concentraties van fijnstof ten opzichte van 1993 (het begin van de metingen) behoorlijk gedaald: met 35% op de regionale meetstations en met 25-30% op de stedelijke meetstations.

Door flinke verminderingen in de uitstoot van verkeer en industrie is landbouw, en daarbinnen veehouderij, meer in beeld gekomen als bron van fijnstof. In gebieden met veel veehouderij kan de landbouw voor meer dan de helft bijdragen aan de Nederlandse uitstoot en vorming van fijnstof (primair en secundair fijnstof samen).

Veehouderijen en fijnstof

Veehouderijen dragen bij aan de directe (primaire) uitstoot van fijnstof via bijvoorbeeld stofdeeltjes vanuit mest, huidschilfers, veren, voer, haren en strooisel. Ook de secundaire vorming van fijnstof vanuit veehouderijen via ammoniak is relevant voor de relatie met gezondheidseffecten.

De volgende veehouderijbedrijven stoten in volgorde van afnemende belangrijkheid, in het algemeen het meeste primaire fijnstof uit:

  • pluimveehouderijen
  • varkenshouderijen
  • kalverbedrijven
  • melkvee- en vleesbedrijven en
  • geitenbedrijven.

Vanwege de maatschappelijke wensen voor meer dierenwelzijn is de legpluimveehouderij omgeschakeld van batterijhuisvesting naar scharrel- en volièresystemen. Deze zorgen voor een veel hogere fijnstofemissie door de legpluimveesector (meer dan factor 10 verschil).

Sinds 2000 is de fijnstofuitstoot vanuit de varkenshouderij met ongeveer een derde gedaald. De belangrijkste reden is een toenemend gebruik van luchtwassers in de varkensstallen.

Fijnstof en gezondheid

Naar de relaties tussen fijnstof en gezondheid is veel onderzoek gedaan, vooral in stedelijk gebied. Het is algemeen wetenschappelijk aanvaard, dat er oorzakelijke verbanden zijn tussen fijnstof en effecten op hart en bloedvaten en op de luchtwegen. Het gaat om blootstelling op zowel korte termijn als lange termijn.

Er is geen veilige concentratie bekend waaronder geen nadelige effecten optreden als gevolg van blootstelling aan fijnstof. Wel zijn er verschillen in de schadelijkheid van diverse componenten van fijnstof. Dat blijkt ook uit een evaluatie van de WHO (2013).

Volgens de Gezondheidsraad zijn er steeds meer aanwijzingen dat álle fijnstoffracties schadelijk zijn. Dus ook de grovere fractie (PM2.5-PM10) in de omgeving van veehouderijen. Wel kunnen de gezondheidseffecten anders zijn dan in een stedelijke omgeving, vanwege de hogere concentraties endotoxinen en micro-organismen (bacteriën, parasieten, schimmels en virussen) in de deeltjescocktail rond veehouderijen. Preciezere uitspraken hierover zijn bij de huidige stand van kennis nog niet mogelijk, aldus de Gezondheidsraad in 2018. De precieze rol en bijdrage van bijvoorbeeld veehouderij-gerelateerd fijnstof aan bepaalde gezondheidseffecten is dus nog niet bekend.

Kennis uit het VGO-onderzoek

Het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-onderzoek) nam onder meer de fijnstofconcentraties rondom veehouderijen onder de loep. In het  VGO-hoofdrapport staat, dat duidelijk is dat mensen in de buurt van veehouderijen worden blootgesteld aan verhoogde concentraties endotoxine, fijnstof en mogelijk nog andere componenten die afkomstig zijn van de veehouderij. In gebieden met veel veehouderijen is de uitstoot en vorming van fijnstof groter dan in gebieden met minder veehouderijen, waardoor de concentraties hoger zijn.

In het VGO-hoofdrapport en de VGO-aanvullende studies is beschreven hoe metingen en modelleringen van fijnstof (PM10) zijn uitgevoerd. Op basis van die gegevens lijkt de bijdrage van de veehouderijen in het VGO-gebied relatief beperkt. Dat komt omdat er naast de veehouderij ook vele andere bronnen van fijnstof zijn, die zorgen voor hoge achtergrondconcentraties van fijnstof in het onderzoeksgebied. De bijdrage van de veehouderij is daardoor niet goed te onderscheiden van de bijdrage van andere bronnen.

Bovendien is voor de fijnstofconcentraties als gevolg van veehouderijen ook de vorming van secundair fijnstof (via ammoniak) van belang. Secundair fijnstof vormt zich pas na enige tijd en heeft zich dan al over grotere afstanden verspreid. Daarom is het niet te verwachten dat concentraties secundair fijnstof op zeer lokale schaal, direct rond veehouderijen, significant hoger zijn dan op grotere afstand.

Andere gezondheidseffecten

Het VGO-onderzoek was vooral gericht op effecten op de luchtwegen. Dit leek namelijk het meest relevante effect voor omwonenden, op het moment dat de onderzoeksvraag werd geformuleerd.

Andere gezondheidseffecten, zoals hart- en vaatziekten, zijn in stedelijke omgevingen een bewezen gevolg van blootstelling aan fijnstof. Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar het risico op hart- en vaatziekten en longkanker rond veehouderijen.

Dergelijk onderzoek is volgens de Gezondheidsraad ook niet nodig om de voorgestelde aanpak van luchtverontreiniging en fijnstof te onderbouwen. De Gezondheidsraad adviseert om de bronnen aan te pakken, die de ‘deken’ van fijnstof boven Nederland veroorzaken. De landbouwsector is een van die bronnen. Uitgebreide informatie staat in het Gezondheidsraadadvies Gezondheidswinst door schonere lucht (2018).

Meer informatie over fijnstof in relatie tot veehouderijen staat in het Kennisbericht Fijnstof en endotoxinen.