Ontzwavelen vergistingsgas

Anaerobe afbraak van dierlijke mest vormt waterstofsulfide. Waterstofsulfide heeft een lage geurdrempel en is bij relatief lage doses ook giftig. Het is daarom zowel voor de arbeidsveiligheid als voor de veiligheid voor de omgeving belangrijk dat waterstofsulfide uit het vergistingsgas wordt gehaald.

Gehalte waterstofsulfide

Hier zijn verschillende technieken voor geschikt. Met de beschikbare technieken (zie paragraaf ‘De vergistingsinstallatie') kan de concentratie waterstofsulfide beperkt worden tot 430 mg/Nm3; dit komt overeen met 300 ppm. Bij dit gehalte waterstofsulfide is bij incidenten rond de vergister de brandbaarheid van het gas bepalend voor het risico, niet de giftigheid. Het vergistingsgas is dan even gevaarlijk als gewoon aardgas (zie ook ‘Ontzwavelen vergistingsgas’ in relatie tot externe veiligheid).

Bemonsteren en analyse

De vergunninghouder moet het vergistingsgas maandelijks bemonsteren en analyseren. Voor deze frequentie is aangesloten bij de dagelijkse praktijk, waarbij het waterstofsulfidegehalte regelmatig wordt gecontroleerd. Als blijkt dat de gehaltes te hoog zijn, zijn maatregelen nodig.

Voorschrift: emissiegrenswaarde waterstofsulfide 
1. Bij het verlaten van de mestvergistingstank is de grenswaarde voor waterstofsulfide 430 mg/Nm3 in een eenmalige meting.
2. Het vergistingsgas wordt bij ingebruikname van de installatie en vervolgens maandelijks bemonsterd waarbij het gehalte waterstofsulfide wordt geanalyseerd.
3. De resultaten van de analyses worden ten minste vijf jaar bewaard .

Deze eisen sluiten aan op de voorschriften in het Activiteitenbesluit die gelden voor het bemonsteren en analyseren van het vergistingsgas (zie paragraaf 3.5.10 ‘Kleinschalig vergisten van uitsluitend dierlijke meststoffen’).

Continue registratie

De vergunninghouder kan ook kiezen voor een continue registratie van het gehalte waterstofsulfide in plaats van de analyse via monstername. Deze methode van registreren is duurder. Aandachtspunt bij een continue registratie is de wijze van meten en de ligging van het registratiepunt. Deze hebben invloed op de betrouwbaarheid van de meting.