Covergisten van mest

Vergisting van dierlijke mest verloopt beter en is meer rendabel wanneer de mest samen met een andere afval- of reststof wordt vergist. Er is dan sprake van van covergisting.

Covergisting wordt op verschillende schaalgroottes toegepast. De schaalgrootte is van invloed op wat er geregeld en onderzocht moet worden in een bestemmingsplan of omgevingsvergunning afwijken.

Hieronder vindt u meer informatie over:

Ruimtelijke inpassing

Covergisting wordt op verschillende schaalgroottes toegepast. Het kan op boerderijniveau plaatsvinden, waarbij bijvoorbeeld mest uit het eigen bedrijf wordt vergist en organisch materiaal uit het eigen bedrijf wordt toegevoegd aan het vergistingsproces.

Daarnaast zijn er grote centrale mestvergistingsinstallaties met verwerkingscapaciteiten van meer dan 100.000 m³/jaar. In dergelijke gevallen wordt mest van meerdere agrarische bedrijven aangevoerd en kan ook het covergistingsmateriaal door verschillende partijen worden aangeleverd. Een tussenvorm ontstaat wanneer een aantal boeren die in elkaars nabijheid zijn gevestigd samen besluiten een gezamenlijke vergistingsinstallatie op te richten.

Voor de grotere covergistingsinstallaties is veelal een zorgvuldige locatiekeuze nodig. Een gemeente of provincie die ruimte wil creëren voor covergisting van mest zal daar zelf beleidskeuzes in moeten maken en die doorvertalen in een structuurvisie of het bestemmingsplan. Bij het opstellen of actualiseren van het bestemmingsplan zal de gemeente de keuze moeten maken waar in de gemeente en op welke schaal covergisting van mest ruimtelijk inpasbaar is.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen is het van belang te weten of de covergisting een bedrijfseigen agrarische activiteit is.

Bedrijfseigen agrarische activiteit

Als de covergisting een bedrijfseigen agrarische activiteit is, dan past deze in principe binnen de agrarische bestemming. Het is een bedrijfseigen activiteit als er een duidelijke binding is met de tot het bedrijf behorende agrarische activiteit. De aanvoer of de afvoer is "van" of "gaat naar" het eigen bedrijf. Om de systematiek niet te star te laten zijn, zal het hier moeten gaan om aan- of afvoer die in hoofdzaak van of naar het eigen bedrijf gaat.

De toevoeging "in hoofdzaak" komt tegemoet aan praktijksituaties waarbij soms een deel van de stroom extern wordt aan- of afgevoerd. Er zijn van oudsher diverse samenwerkingsverbanden tussen agrarische bedrijven. Bijvoorbeeld in familieverband. Onderlinge levering en verwerking tussen bijvoorbeeld een veehouderij, een loonwerker en een akkerbouwer kunnen dan plaatsvinden in het agrarische gebied.

Let hierbij op: veel bestaande bestemmingsplannen bevatten al een specifieke of ingeperkte definitie van het begrip "agrarische bestemming" die covergisting kan uitsluiten. Als het wenselijk is de covergisting toe te staan, dan moeten dergelijke algemene definities worden aangepast. Het is dan aan te bevelen een agrarische bestemming "met nevenactiviteit mestverwerking al dan niet gecombineerd met energieopwekking" expliciet op te nemen in het bestemmingsplan, en ook duidelijk aan te geven wat onder mestverwerking wordt verstaan.

Geen bedrijfseigen agrarische activiteit

Als het bedrijf aangevoerde mest van derden verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige cosubstraten toevoegt en het digestaat (de covergiste mest) als meststof aflevert aan derden, dan is geen sprake van een bedrijfseigen agrarische activiteit.

Het gaat hierbij om centrale mestverwerking op een grotere schaal. Als een gemeente vestiging van een dergelijke grootschalige activiteit mogelijk wil maken is ruimtelijk maatwerk nodig. Maatwerk wil zeggen dat hier een locatie apart voor bestemd moet worden. Dit betekent doorgaans aanpassing van een bestaande bestemming.

Bij de keuze van een locatie kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de volgende gebieden: (agrarische) bedrijventerreinen, concentratiegebieden voor glastuinbouw, concentratiegebieden voor (intensieve) landbouw, terrein voor rioolwaterzuiveringsinstallaties of stortplaatsen. Ook is het mogelijk een andere locatie voor de centrale covergistingsinstallatie aan te wijzen. Er zal dan een goed onderbouwde argumentatie geleverd moeten worden waarom juist die locatie hiervoor in aanmerking komt.

Wel of niet passend in bestemmingsplan?

Het is afhankelijk van de mogelijkheden binnen het vigerende bestemmingsplan of er zonder omgevingsvergunning ruimte of een bestemmingsplanaanpassing een vergistingsinstallatie ruimtelijk kan worden gerealiseerd. Als uw gemeente beschikt over een actueel bestemmingsplan is duidelijk waar de installatie wel en niet direct inpasbaar is.

Of vergisten van biomassa als agrarische (neven)activiteit beschouwd kan worden hangt af van de regels die in het bestemmingsplan zijn of worden opgenomen. De gemeenteraad kan ervoor kiezen om in het bestemmingsplan agrarische activiteiten in globale, ruime termen te omschrijven en te koppelen aan de omvang van het bouwblok. Ook kan ze ervoor kiezen om nadrukkelijk op te nemen dat onder de agrarische bestemming ook mestvergistingsinstallaties vallen.

Op 22 augustus 2007 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over een wijzigingsplan voor de bouw van een biomassavergistingsinstallatie op Texel ABRvS nr. 200609161/1). De Afdeling overweegt in deze uitspraak dat in een biomassavergistingsinstallatie mest en coproducten worden vergist om daarmee duurzame energie op te wekken en vergiste biomassa te produceren. De Afdeling is van oordeel dater sprake moet zijn van het voortbrengen van een agrarisch product, om onder de omschrijving van het begrip ‘agrarisch bedrijf' te vallen als bedoeld in het geldende bestemmingsplan. Het opwekken van energie valt hier naar het oordeel van de Afdeling niet onder.

Uit deze uitspraak volgt dat het vergisten van biomassa niet zonder meer als een agrarische activiteit kan worden gezien. Wel kan het zijn dat het opwekken van energie van zodanig ondergeschikte betekenis is, dat deze activiteit wordt geacht te zijn opgegaan in de agrarische activiteit. Voor die beoordeling kan van belang zijn de verhouding tussen de energiebehoefte van het bedrijf zelf en het voor de verkoop bestemde gedeelte. Ook het percentage van de inkomsten van een agrarisch bedrijf dat een installatie genereert kan van belang kan zijn. Het is moeilijk om daar in zijn algemeenheid iets over te zeggen.

Als de (biomassa)vergistingsinstallatie beschouwd moet worden als een agrarische nevenactiviteit, moet deze functie apart bij de bestemmingsomschrijving genoemd te worden.

Deze uitspraak heeft geleid tot Kamervragen. De verantwoordelijke minister stelt in antwoord op die vragen dat uit de uitspraak niet in het algemeen de conclusie kan worden getrokken dat de Raad van State tegen mestvergistingsinstallaties op boerenerven is of van mening is dat mestvergisting niet als agrarische activiteit beschouwd zou kunnen worden. Er is geen sprake van een generieke wettelijke bepaling die aangeeft of vergisten van biomassa wel of niet onder het begrip agrarische activiteit valt.

Een andere mogelijkheid is om in het bestemmingsplan de mogelijkheid van een wijziging van het bestemmingsplan op te nemen om op die wijze de bouw van een mestvergistingsinstallatie mogelijk te maken. Het gaat hoe dan ook om maatwerk.

Het opheffen van de strijdigheid met het bestemmingsplan in een specifieke situatie kan via de omgevingsvergunning. Hierin kan, naast de omgevingsvergunning milieu, het afwijken van het bestemmingsplan worden geregeld volgens artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo.

Als u alleen de ruimtelijke inpasbaarheid, zonder de omgevingsvergunning milieu regelt, dan gebruikt u  artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo. Mestvergisting is namelijk geplaatst in artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (de vroegere kruimellijst). Hiervoor geldt dan de reguliere procedure.

Het moet gaan om een installatie die wordt gebruikt om duurzame energie op te wekken uit meststoffen. Een voorwaarde hierbij is dat het gebeurd door het verwerken van uitwerpselen van dieren.  Ook gelden er voorwaarden aan de bewerkingsprocedure en het eindproduct. Deze bewerkingsprocedures en eindproducten staan in onderdeel IV van bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Totaal moet minstens 50 procent van het gewicht van de uitwerpselen worden omgezet in een eindproduct zoals deze in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet is genoemd.

Ook kan gebruik gemaakt worden van de Crisis- en herstelwet (Chw). Projecten die onder de Chw vallen hebben het voordeel van een aantal procedurele versnellingen. In bijlage I van de Chw zijn daarvoor een aantal specifieke ruimtelijke en infrastructurele categorieën van projecten genoemd.

Voor het bewerken en verwerken van mest zijn twee categorieën van Bijlage I van belang:

  • In de groep "Duurzame Energie" de categorie 1.5. Installaties voor covergisting van mest. Het gaat hierbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding bij agrarische bedrijven van installaties voor covergisting van de biologische afbraakreacties van in hoofdzaak verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren en een of meer stoffen, genoemd in bijlage Aa onder IV van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
  • In de groep “Verduurzaming Landbouw” de categorie 10.1. Installaties voor de verwerking van dierlijke mest. Het gaat dan op installaties die zijn gericht op het verwerken van mest in het kader van de Meststoffenwet, bijvoorbeeld de hygiënisatie van mest of het scheiden van mest.

Hiervoor zijn de procedurele versnellingen van de Chw van toepassing. Deze gelden voor:

  • het ruimtelijk besluit, waarmee de installatie planologisch mogelijk wordt gemaakt;
  • alle uitvoeringsbesluiten die nodig zijn om het project te realiseren.

Meer informatie hierover is te vinden bij Crisis- en herstelwet en mest.

Goede ruimtelijke ordening

Bij het mogelijk maken van een mestvergistingsinstallatie door aanpassing van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning afwijken, moet voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening.

De Handreiking bedrijven en en milieuzonering van de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) is hierbij een hulpmiddel voor de aspecten geluid, veiligheid, stof en geur. Maar ook andere aspecten zijn van belang, zoals (afval)water, natuur en ruimtelijke inpassing.

Zonering in het bestemmingsplan

Voor de zonering rond mestvergistingsinstallaties zijn richtafstanden opgenomen in de Handreiking bedrijven en milieuzonering (VNG). De afstanden voor veiligheid zijn volgens RIVM licht onderschat.

Voor een covergistingsinstallatie zijn geen eisen opgenomen in het Activiteitenbesluit. Voor een covergistingsinstallatie is een omgevingsvergunning milieu nodig.

Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG)

De handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG (VNG, maart 2009) adviseert een richtafstand van 100 meter rond installaties voor covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie (sbi-2008, 40). Dit is gebaseerd op afstanden van 100 meter voor geur en geluid, 50 meter voor stof en 30 meter voor veiligheid. Voor installaties voor covergisting is de afstand voor veiligheid licht onderschat (RIVM 2008 en 2010, zie verder onder ‘Rapporten RIVM externe veiligheid'). Bepalend voor veiligheid is de opslag van vergistingsgas. Volgens RIVM geldt voor veiligheid een afstand van 50 meter.

Als de covergisting een bedrijfseigen agrarische activiteit is, gaat het vaak om bedrijven waar vee wordt gehouden. Om geurhinder te voorkomen zullen daarvoor al in het bestemmingsplan afstanden van 100 meter ten opzichte van geurgevoelige functies binnen de bebouwde kom aangehouden worden. Dat betekent dat voor co-vergisting bij een veehouderij geen aanvullende afstandseisen gesteld hoeven te worden, mits voldaan wordt aan de afstanden voor geur.

Bij covergisting als bedrijfseigen agrarische activiteit kan het ook gaan om akkerbouwbedrijven. Bij een dergelijk bedrijf is bij toepassing van de VNG-brochure een installatie voor covergisting bepalend voor de aan te houden afstand. In de VNG handreiking is geluid bepalend voor de richtafstand van 100 meter. De mogelijke geluidsbronnen van de mestvergistingsinstallatie zijn de warmtekrachtinstallatie, mestpompen, de motoren die het roerwerk van de mestvergister aandrijven en eventueel een fakkelinstallatie. Gezien de aard van deze bronnen kan door maatregelen de geluidbelasting relatief makkelijk beperkt worden.

Rapporten RIVM externe veiligheid

Voor de opslag van vergistingsgas in een gasreservoir moeten veiligheidsafstanden worden aangehouden. Voor de veiligheidsafstanden wordt geadviseerd aan te sluiten bij het RIVM-rapport Veiligheid grootschalige productie van biogas (RIVM, 2010) en het document Effect- en risicoafstanden bij de opslag van biogas (RIVM, 2008). Voor toepassing van deze documenten wordt onderscheid gemaakt naar de omvang van de vergistingsgasopslag. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

  1. Opslag tot en met 4.000 kubieke meter
  2. Opslag groter dan 4.000 kubieke meter

Ad 1. Opslag tot en met 4.000 kubieke meter
Voor vergistingsgasopslag tot en met 4.000 kubieke meter is onder normale omstandigheden een veiligheidsafstand van 50 meter voldoende, gerekend vanaf het midden van de vergistingsgasopslag (bron: RIVM). Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten, zoals vermeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) liggen. Er moet naar gestreefd worden dat binnen die afstand ook geen beperkt kwetsbare objecten liggen, zeker bij oprichting van een nieuwe installatie. Ook moet ernaar gestreefd worden dat de PR 10-6 contour niet buiten de grens van de inrichting komt te liggen.

Ad 2. Opslag groter dan 4.000 kubieke meter

Als de opslag van vergistingsgas groter is dan 4.000 kubieke meter zijn in ieder geval de maatregelen nodig die gelden voor de kleinere opslagen (zie hierboven onder 1.). Voor een grotere opslag kan een grotere veiligheidsafstand nodig zijn. Een koppeling met een agrarisch bedrijf ligt dan niet meer voor de hand.

Combinatie van vergisting met agrarische nevenactiviteiten

Vaak staat er in het bestemmingsplan welke nevenactiviteiten met een agrarische bestemming mogen worden gecombineerd. Gezien de veiligheidsrisico's van een covergistingsinstallatie, is het ongewenst om mestvergisting te combineren met nevenactiviteiten als dit tot gevolg heeft dat er binnen de risicocontour van de opslag van vergistingsgas personen verblijven. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij nevenactiviteiten zoals het verlenen van zorg, kinderopvang of kamperen bij de boer.

Omgevingsvergunning bouwen

Een mestverwerkingsinstallatie is een bouwwerk op grond van de Wabo. Hiervoor is een omgevingsvergunning bouwen nodig. Als een nieuwe covergistingsinstallatie wordt gerealiseerd is een omgevingsvergunning nodig voor zowel het bouwen als milieu. Deze omgevingsvergunningen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De omgevingsvergunning wordt in zijn geheel geweigerd wanneer het bouwwerk (de mestverwerkingsinstallatie) niet past in het bestemmingsplan en er geen aanleiding is om van het bestemmingsplan af te wijken met een omgevingsvergunning voor afwijken (Wabo, artikel 2.10).

Uit het bestemmingsplan moet blijken of een covergistingsinstallatie op een bepaalde locatie mogelijk is. In nieuwere bestemmingsplannen is “mestverwerking” vaak expliciet benoemd. Bij oudere bestemmingsplannen is dit vaak niet het geval en moet worden beoordeeld of de activiteit valt binnen de definities van betreffend bestemmingsplan. Veel bestemmingsplannen bevatten een specifieke of ingeperkte definitie van het begrip ‘agrarische bestemming’ die covergisting uit kan sluiten. Ook kunnen er specifieke voorwaarden of definities voor bedrijventerreinen gelden die vestiging van een mestverwerkingsinstallatie uitsluiten.