Blootstelling

De luchtkwaliteit moet alleen bepaald (gemeten of berekend) worden op plaatsen waar de blootstelling significant is. Het is dus van belang om de plaatsen waar significante blootstelling plaatsvindt op een juiste manier te bepalen. Daarvoor moet eerst duidelijk zijn wat significant is of niet.

In artikel 22 van de Rbl 2007 staat het volgende. Het bevoegd gezag toetst de luchtkwaliteit alleen op plaatsen waar de blootstellingsduur voldoende lang is. Letterlijk staat er dat het bevoegd gezag alleen toetst op plaatsen waar “de bevolking kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de betreffende luchtkwaliteitseis significant is”. De duur van de periode dat een persoon wordt blootgesteld is bepalend.

Het bevoegd gezag toets niet als de blootstellingsduur zich niet verhoudt tot de middelingstijd van de norm. Er is daarin geen onderscheid naar de gevoeligheid van groepen of de aard van het verblijf.

Significant ten opzichte van de middelingstijd van de grenswaarde

Het bevoegd gezag moet dus bepalen of de middelingstijd van de norm zich verhoudt tot de verblijfstijd. De verblijstijd vergelijkt men met een jaar, dag of uur. Dit is afhankelijk van het soort grenswaarde.

Voor fijnstof gelden twee normen: een jaargemiddelde norm en een daggemiddelde norm. Bij de fijnstof toetsing voor veehouderijen blijkt in de praktijk dat de luchtkwaliteit eerst de dagnorm overschrijdt. De luchtkwaliteit overschrijdt soms ook de jaarnorm, maar nooit los van de dagnorm. De dagnorm is daarmee het meest bepalend. Voor fijnstof geldt dan ook een middelingstijd van een dag. De verblijfstijd moet in verhouding staan tot een dag.

Voorbeeld

De gemiddelde verblijfstijd van een wandelaar op een wandelpad is maar enkele minuten. Dit is ten opzichte van 24 uur maar heel weinig en staat daarmee niet in verhouding.

In de toelichting op de Rbl 2007 staat over de verblijfsduur het volgende. Het bevoegd gezag moet uitgaan van de verblijfsduur die in het algemeen verbonden is aan bepaalde functies. Dus een verblijfsduur die gemiddeld bij een functie te verwachten is. het bevoegd gezag maakt geen aparte afweging per geval. De relevantie hiervan blijkt uit het volgende voorbeeld van een speeltuin:

Over het algemeen is het verblijf van de spelende kinderen ten opzichte van 24 uur lang genoeg om in enige verhouding te staan. Er zijn natuurlijk uitzonderingen. Soms is de openingstijd van een speeltuin zo kort dat de verblijfstijd alsnog niet in verhouding staat tot de middelingstijd. Dit kan alleen veranderen zonder vergunnings- of bestemmingsplanprocedure. De eigenaar kan de openingstijden eenvoudig verruimen zodanig dat de verblijfstijd wèl significant is. Dit kan doorgaans zonder dat de overheid een besluit neemt. Er kan altijd een overschrijdingssituatie ontstaan. Om dit te voorkomen moet men altijd uitgaan van een normale bij een speeltuin te verwachten verblijfsduur.

Het bevoegd gezag heeft in de meeste gevallen de ruimte om een eigen afweging te maken. Uiteraard geldt altijd dat het bevoegd gezag het besluit goed moet onderbouwen.

Significant ten opzichte van de middelingstijd van een etmaal

De concentratie fijnstof overschrijdt dus eerst de etmaalgemiddelde grenswaarde en daarna pas de jaargemiddelde grenswaarde. De etmaalgemiddelde grenswaarde toetst men op plaatsen waar de verblijftijd in verhouding staat tot een etmaal. Dit staat ter beoordeling van het bevoegd gezag.

Wel heeft de wetgever er in de toelichting op de gewijzigde Rbl 2007 van december 2008 iets over vastgelegd. In deze toelichting staan een aantal voorbeelden van plekken waar de blootstelling in verhouding staat tot een etmaal. Dit kan het bevoegd gezag helpen om de afweging te maken. Daartoe behoren ook de plekken waar mensen het hele jaar door regelmatig verblijven. Of in ieder geval een groot deel van het jaar. Daarbij valt te denken aan:

  • woningen, andere voor wonen bestemde gebouwen, woonboten;
  • kinderopvang;
  • basisscholen en scholen voor middelbaar en hoger onderwijs;
  • verzorgings- en bejaardentehuizen;
  • revalidatie-instellingen;
  • Alle gebouwen niet zijnde (hoofdzakelijk) een werkplek, waar sprake is van een langdurig verblijf door personen. Denk bijvoorbeeld aan penitentiaire inrichtingen, asielzoekerscentra en dergelijke.

Op de volgende plekken staat de verblijftijd in verhouding tot de middelingstijd van een etmaal:

  • tuinen bij woningen en andere voor wonen bestemde gebouwen.
  • recreatiewoningen en campings;
  • sport- en recreatieterreinen, buitenzwembaden, speelplaatsen, speelweiden en speeltuinen, parken, pretparken en dergelijke;
  • havens voor recreatievaartuigen;
  • badinrichtingen in oppervlaktewater als bedoeld in de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz).

In de toelichting bij de Rbl 2007 staan ook voorbeelden genoemd van plekken waar de verblijftijd in verhouding staat tot een middelingstijd van een uur. De verblijftijd staat dan niet in verhouding tot een etmaal. Dat betekent dat het bevoegd gezag op deze plekken in beginsel niet voor fijnstof toetst. Het gaat om:

  • stations en haltes voor openbaar vervoer;
  • parkeerterreinen;
  • rustplaatsen langs de snelweg en andere weggebonden activiteiten (tanken, pech onderweg);
  • winkels en andere daarmee vergelijkbare commerciële activiteiten;
  • de berm bij wegen;
  • langs en op het water, buiten volgens de “Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen” aangewezen plaatsen;
  • vaarwegen en (zee)havens.

Het bevoegd gezag moet in redelijkheid vast stellen wat een zinvolle plaats is om de luchtkwaliteit representatief te toetsen. Daarbij ook om te motiveren waarom ze op bepaalde plaatsen niet toetst.

Tuinen

In de toelichting bij de Regeling beoordeling staat dat de voortuin in het algemeen geen verblijfsfunctie heeft. Daarom toetst het bevoegd gezag langs wegen de luchtkwaliteit aan de voorgevel van een woning. In de achtertuin voldoet de luchtkwaliteit over het algemeen dan ook aan de normen. Dit vanwege de afschermde werking van de woning.

In het buitengebied kan de grootste bron van fijnstof (een veehouderij) ook aan de achterkant van het huis liggen. Sterker nog, emissiebronnen van agrarische inrichtingen liggen over het algemeen niet aan de wegkant. De stallen liggen juist zo ver mogelijk van de weg vandaan. De grens van de tuin is daarbij vaak niet duidelijk. Bijvoorbeeld omdat deze overloopt in een erf van een inrichting, een boomgaard of een weiland.

Bovendien staat niet onomstotelijk vast welk deel van de achtertuin een daadwerkelijke verblijfsfunctie heeft. Het advies is om in het buitengebied altijd op de gevel van de woning te toetsen. Daarbij dan een punt te kiezen waar de luchtverontreiniging naar verwachting het grootst is. Dit punt is dan ook representatief voor de luchtkwaliteit in de tuin zelf. De woning staat bij vrijstaande woningen meestal centraal binnen de tuin. Het verblijf zal zich gemiddeld ook vlakbij de (gevel van de) woning afspelen.

Voorbeeld 1:

In het volgende plaatje is een veehouderij te zien. De woning van de buurman en het sportterrein zijn plekken waar de blootstellingstijd lang genoeg is. Deze zijn aangegeven in het lichtgrijs. Deze blootstelling moet men meenemen in de beoordeling. Overal op het sportveld kan de blootstellingsduur in verhouding staat tot de middelingstijd van de norm. Dit geldt ook langs de randen van het sportveld. Daarom wordt het hele sportveld niet uitgesloten van toetsing.

De overige plekken kan het bevoegd gezag wèl uitsluiten van toetsing. Dit komt bij het weiland doordat deze niet voor het publiek toegankelijk is. Op de weg, het wandelpad en in het bos staat de verblijfstijd per persoon niet in verhouding tot de middelingstijd. Dit blijkt uit de bestemmingsplankaarten. In dit geval toetst men op de randen van de lichtgrijze vlakken.

Voorbeeld 2: boerencamping

In dit voorbeeld toetst men op de (boeren)camping en de naastgelegen bedrijfswoning. Deze zijn voor het publiek toegankelijk en de verblijfstijd staat in verhouding tot de middelingstijd van een etmaal. Men toetst ook bij de bedrijfswoning van de naastgelegen veehouderij.

Ter plaatse van het weiland, de weg en de stal toetst men niet. Het weiland en de stal zijn niet voor het publiek toegankelijk. De stal is bovendien een werkplek waar arbo-regels gelden. De wetgever heeft de rijbanen van wegen per definitie uitgezonderd van toetsing. Het fietspad langs de openbare weg is geen onderdeel van de weg. Toch toetst men daar niet. De blootstellingsduur staat niet in verhouding tot de middelingstijd van een etmaal.

Voorbeeld 3: bungalowpark ‘Huisjes op de hei’:

Sommige plaatsen bevatten een mix aan functies. Bijvoorbeeld een bungalowpark met huisjes, zwembad, tennisbanen, wandelpaden en een parkeerplaats. Het bevoegd gezag kiest de te toetsen locaties. Vooral de motivering is hierbij van belang. In dit voorbeeld toetst het bevoegd gezag op de rand van het park. Dit om er zeker van te zijn dat ze op alle belangrijke verblijfsplaatsen toetst.

Daarnaast is het ook erg praktisch om de grens van het park aan te wijzen. Er staat duidelijk in het bestemmingsplan waar deze grens loopt. Ook staat er een hek omheen. Het bevoegd gezag stelt dat het verblijf binnen de parkgrenzen vergelijkbaar is met een ‘gewoon park’. Daarom wordt het hele recreatiepark, inclusief wandelpaden en parkeerplaats getoetst.

Daarnaast heeft de gemeente binnen het bestemmingsplan het gehele recreatiepark aangegeven als recreatiefunctie. Zonder de bestemmingsplanwijziging kan de locatie van bijvoorbeeld tennisbaan of parkeerplaats wijzigen. De blootstellingsduur kan overal binnen de parkgrenzen hoog zijn.

Wanneer het bevoegd gezag onderdelen van het park wèl had uitgesloten van toetsing, had men dit moeten motiveren. Het kan zijn dat de blootstellingsduur te kort is. Het uitgangspunt is tenslotte: overal buiten de inrichting toetsen behalve op plekken die men vanwege de toegankelijkheid of blootstelling uitzondert. Zie ook de Raad van State uitspraak van 29 juli 2009, nr 200805209/1/M2.