Wanneer moet ik bij een agrarisch bedrijf een wijzigingsvergunning verlenen en wanneer een revisievergunning?

Vraag

Wanneer moet ik voor een veehouderij een wijzigingsvergunning verlenen en wanneer is een revisievergunning voor de hele inrichting mogelijk? Het gaat om de omgevingsvergunning milieu.

Antwoord

Het antwoord vindt u in de jurisprudentie. Hieronder staat een overzicht.

Algemene lijn

In een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (8 april 2014, SHE 13/774, Westvoorne) staat overzichtelijk wanneer een revisievergunning volstaat en wanneer een oprichtingsvergunning nodig is.

De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie over het voormalige artikel 8.4 Wet milieubeheer (Wm): "De rechtbank overweegt dat de revisievergunning op basis van artikel 8.4 van de Wm volgens vaste rechtspraak van de ABRS alleen mocht worden geëist als er:
(a) sprake is van een onoverzichtelijke vergunningssituatie (zie onder meer de uitspraak van 18 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA9802),
(b) de gevraagde wijziging of uitbreiding zeer ingrijpend is en ook invloed heeft op het bestaande deel van de inrichting (de uitspraak van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1031) of
(c) voor een inrichting eerder een vergunning is verleend en de aangevraagde wijzigingen zodanig zijn, dat er sprake is van een nieuwe inrichting, dan wel van een inrichting van een geheel andere aard."

Artikel 8.4 Wm geldt niet meer; nu staat deze bepaling in artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De rechtbank vervolgt: "De rechtbank is van oordeel dat deze jurisprudentie onverkort geldt bij de beantwoording van de vraag of toepassing moet worden gegeven aan artikel 2.6, eerste lid, van de Wabo. Weliswaar heeft verweerder hierbij beleidsvrijheid maar de keuze om al dan niet toepassing te geven aan artikel 2.6 van de Wabo moet goed zijn gemotiveerd. (...)
Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in waarom verweerder niet heeft bepaald dat een revisievergunning voor de gehele inrichting had moeten worden aangevraagd. Op de aanvraag voor een revisievergunning had een integrale beoordeling van de gehele inrichting inclusief de veranderingen met toepassing van artikel 2.6 van de Wabo kunnen plaatsvinden, zodat verweerder had kunnen bezien of de beste beschikbare technieken in de inrichting worden toegepast. Dit had kunnen resulteren in een voor ieder duidelijk en overzichtelijk stelsel van voorschriften. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt."

Een zelfde soort redenering staat in Vz ABRvS, 201403254/2/A4, 16 mei 2014, Noord-Brabant. En meer recent in ABRvS, 31 december 2014, 201404002/1/A4, Hof van Twente: "Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan artikel 2.6, eerste lid, van de Wabo komt het bevoegd gezag beleidsvrijheid toe. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met name het belang van een overzichtelijk vergunningenbestand reden kan zijn een revisievergunning te verlangen, waarmee in één document een duidelijk en geactualiseerd beeld van de toegestane activiteiten wordt gegeven (Kamerstukken II, 1988/89, 21 087, nr. 3, blz. 31 en 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 100).
3.2. Op 11 december 2001 is aan [appellante] een revisievergunning verleend. Sindsdien is deze vergunning door meerdere vergunningen gewijzigd en zijn verschillende meldingen gedaan. Daargelaten dat, anders dan [appellante] betoogt, niet uit de aanvraag blijkt dat de aangevraagde vergunning ziet op dezelfde stoffen als reeds onder de geldende vergunning vergund zijn, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het huidige vergunningenbestand dermate onoverzichtelijk is dat een goede beoordeling van de aanvraag in samenhang met de voorgaande vergunningen en meldingen niet mogelijk is, zodat het college in redelijkheid tot het oordeel heeft mogen komen dat een nieuwe, de gehele inrichting omvattende revisievergunning dient te worden aangevraagd. De enkele stelling van [appellante] dat de aangevraagde verandering van de inrichting milieuneutraal is, doet aan de bestaande onoverzichtelijkheid niet af en leidt reeds daarom niet tot een ander oordeel."

BBT geen reden om revisievergunning te eisen

ABRvS, 201403254/1/A4, 14 januari 2015, Noord-Brabant

Als in dat deel van de inrichting waarop de veranderingsvergunning geen betrekking heeft, niet de beste beschikbare technieken worden toegepast, is dat geen reden om een revisievergunning te eisen. Dat was zo onder de Wet milieubeheer en blijft zo onder de Wabo, aldus de Afdeling.

Jurisprudentie over andere aard inrichting of milieugevolgen

In eerdere jurisprudentie was onderdeel c van artikel 8.4 Wm belangrijk: in hoeverre waren de milieugevolgen van de nieuwe activiteit van andere aard en in hoeverre was de aard van de inrichting daardoor anders?

Bleven de aard van de milieugevolgen of de inrichting hetzelfde, dan volstond een revisievergunning. Werden aard of milieugevolgen echt anders, dan was een oprichtingsvergunning nodig.

De rechter werd soepeler in latere jurisprudentie. De aard van de milieugevolgen of inrichting zijn daarin niet meer bepalend. Het verlenen van een revisievergunning voor een inrichting van heel andere aard is mogelijk.

Soepele lijn in latere jurisprudentie

In ABRvS, 200100206/2 van 20 maart 2002 (Horst aan de Maas) ging het om een opfokkippenhouderij annex poeliersbedrijf met mestopslag waar geen bereiding van voedsel plaats vond, dat een geldige vergunning daarvoor had. Vervolgens werd een aanvraag om een revisievergunning ingediend voor een inrichting voor het bereiden en verkopen van vlees en eiproducten. De Afdeling oordeelt als volgt: "(...)De onderhavige vergunning heeft betrekking op een inrichting van een geheel andere aard dan de inrichting waarop de onderliggende vergunning betrekking heeft. De systematiek van de Wet milieubeheer en met name artikel 8.4 verzetten zich er niet tegen dat in een dergelijk geval een revisievergunning wordt verleend. De wet geeft geen indicatie dat bepaalde veranderingen wel en andere veranderingen niet in het kader van een revisievergunning kunnen worden verwezenlijkt. Het verlenen van een revisievergunning voor een wezenlijk andere inrichting dan die waarop de onderliggende vergunning ziet is derhalve mogelijk, ook al zijn de milieugevolgen van een andere aard of intensiteit dan de milieugevolgen die op grond van de onderliggende Hinderwetvergunning waren toegestaan. Het bevoegd gezag moet in dat geval de aanvraag beoordelen als betrof het een oprichtingssituatie. (...)",

Ook in ABRvS, 200202996/1, 3 december 2003, overwoog de Afdeling dat "(..) indien voor een inrichting eerder een vergunning is verleend en de aangevraagde wijzigingen zodanig zijn, dat feitelijk sprake is van een nieuwe inrichting dan wel van een inrichting van een geheel andere aard, het systeem van de Wet milieubeheer, met name gelet op de tekst van artikel 8.4, derde lid, zich er niet tegen verzet dat een revisievergunning wordt verleend. Het verlenen van een revisievergunning voor een wezenlijk andere inrichting dan die waarop de onderliggende vergunning ziet, is mogelijk, ook al zijn de milieugevolgen van een andere aard of intensiteit dan de milieugevolgen die op grond van de onderliggende milieuvergunning waren toegestaan. Het bevoegd gezag moet in een dergelijk geval de aanvraag beoordelen als betrof deze een oprichtingssituatie."

Uit de laatste zinsnede blijkt dat het toch van belang is om te bepalen of het wel of niet gaat om een oprichtingssituatie. Daardoor blijft de oude jurisprudentie (met de strengere lijn) toch van belang.

Strengere lijn in eerdere jurisprudentie

Voorbeelden van dezelfde aard van de inrichting of milieugevolgen

Het omzetten van een akkerbouwbedrijf met mestkuikens naar een varkensmesterij kon met een revisievergunning ( ABRvS, E03.94.1402, 13 juli 1999, Delfzijl, M en R 1999/114, 30203, Koninklijke Vermande Stank 3.3.3c-2).

Het omzetten van een (intensieve) legkippenhouderij in een dierenpension met konijnenhouderij kon met een revisievergunning. Beide activiteiten zijn aan te merken als het houden van dieren en vielen dus onder dezelfde categorie van het vroegere Inrichtingen- en vergunningenbesluit (nu: Besluit omgevingsrecht). "Niet is gebleken dat sprake is van zodanig andersoortige gevolgen voor het milieu dat daarvoor een oprichtingsvergunning zou zijn vereist" (ABRvS, E03.96.1109, 19 oktober 1998, M en R 1999-11/94).

Het omzetten van een varkensmesterij naar een varkensfokkerij kon met een revisievergunning. De Afdeling overweegt hierbij dat er geen sprake is van een zodanig andersoortige inrichting, dat verweerders de gevraagde revisievergunning niet had kunnen verlenen (ABRvS, 200202415/1, 12 februari 2003, AB 2003/130).

Voorbeelden van een andere aard van de inrichting of milieugevolgen

Het verlenen van revisievergunning voor een natuurpark met horecavoorzieningen. was niet mogelijk. In het park werden onder meer wolven, flamingo's, beren en zeehonden gehouden voor recreatieve en educatieve doeleinden. Op het perceel was al eerder een inrichting gevestigd met vergunning voor mestvarkens, melkkoeien en vrouwelijk jongvee. Het natuurpark was volgens de Afdeling een wezenlijk andere inrichting dan die, waarop de eerder verleende vergunning ziet. De milieugevolgen waren, mede gelet op het te verwachten bezoekersaantal en de aangevraagde horecavoorzieningen, van geheel andere aard dan die van de inrichting waarvoor destijds vergunning is verleend. Er had dan ook een oprichtingsvergunning aangevraagd moeten worden (ABRvS, 200004143/2, 11 december 2000, Mierlo, JM 2001-4/51, Nieuwsbrief StAB 2001-2/K3).

Een soortgelijke zaak betrof een revisievergunning voor een roofdierenopvangcentrum Pantera. Voorheen was vergunning verleend voor een entrainement (oefenterrein) voor het houden van paarden. Omdat de milieugevolgen van geheel andere aard waren, moest hier volgens de Afdeling een oprichtingsvergunning in plaats van een revisievergunning aangevraagd worden, (ABRvS, E03.94.0964, 11 maart 1996, Ooststellingwerf).


Zie ook