Kan een veehouder zich beroepen op bestaande rechten van een omgevingsvergunning milieu die niet in werking is?

Vraag

Is het mogelijk om bestaande rechten te baseren op een omgevingsvergunning milieu die niet in werking is?

Antwoord

Nee. Dat kan alleen als de omgevingsvergunning milieu in werking is getreden. Dat volgt uit artikel 2.6, lid 4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en jurisprudentie.

Als een veehouder vóór 1 oktober 2010 een milieuvergunning had gekregen, maar geen bouwvergunning, dan trad de milieuvergunning niet in werking. Deze niet-geldige milieuvergunning is onder de Wabo van rechtswege een omgevingsvergunning milieu geworden. Hij treedt pas in werking, als de omgevingsvergunning voor bouwen is verleend. Dit staat in artikel 1.2a van de overgangsbepalingen in de Wabo.

De Afdeling heeft dit bevestigd in ABRvS, 201208528/1/A4, 20 november 2013, Boxmeer: "7.4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt uit artikel 20.8 van de Wet milieubeheer dat, indien een vergunning betrekking heeft op het oprichten of het veranderen van een inrichting dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet en voor een gedeelte van de inrichting nog geen bouwvergunning is verleend, de milieuvergunning in het geheel niet in werking treedt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2009 in zaak nr. 200901403/1/M2). In een dergelijk geval blijft de onderliggende vergunning voor een inrichting gelden (uitspraak van 18 oktober 2006 in zaak nr. 200601930/1). De Afdeling ziet geen aanleiding ten aanzien van artikel 1.2a, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo anders te oordelen.
Ter zitting is vastgesteld dat voor het bouwen van de spuiwateropslag, gelet op de omvang en constructie daarvan, een vergunning was en is vereist. Nu deze vergunning niet is verleend, is de revisievergunning van 2008 op grond van artikel 20.8 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1.2a en 1.2 van de Invoeringswet Wabo in het geheel niet in werking getreden. Dat betekent dat de in 2006 verleende vergunning de voor de inrichting geldende vergunning is
."

Een onderliggende vergunning vervalt pas, als de revisievergunning onherroepelijk is geworden én in werking is getreden. Dit volgt uit jurisprudentie van vóór de Wabo.

  • ABRvS, 200402405/1, 3 november 2004, Uden:
    De gemeente verleende in januari 2004 voor een varkenshouderij een revisievergunning. Ze ging uit van de revisievergunning uit 1995, en niet van latere revisievergunning uit 1997. Deze laatste was niet in werking getreden, omdat de benodigde bouwvergunning ontbrak. Volgens de Afdeling is gemeente er terecht vanuit gegaan, dat de revisievergunning uit 1995 nog onverkort gold. Uit het systeem van de Wm volgt dat een onderliggende vergunning pas vervalt, wanneer de revisievergunning zowel onherroepelijk is geworden als in werking is getreden.
  • ABRvS, 200402405/1 van 3 november 2004, Uden
  • ABRvS, 200306670/1 van 5 januari 2005, Boxtel

Voor de handhaving moet het bevoegd gezag uitgaan van de onderliggende vergunning(en), zolang de nieuwe vergunning niet én onherroepelijk is én in werking getreden.

  • ABRvS, 200307314/1 en /2 van 24 december 2004, Uden
  • ABRvS, 200106376/2 van 10 juli 2002 Beemster
  • ABRvS, 200100740/1 van 16 maart 2001, AB 2001/182

Een veranderingsvergunning kan niet de onderliggende revisievergunning in werking laten treden (ABRvS, 200703438/1, 24 oktober 2007, Heeze-Leende).

Dit geldt alleen voor type C-inrichtingen: die naast het Activiteiteitenbesluit-een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Het gaat verder alleen om omgevingsvergunningen milieu - voor omgevingsvergunningen beperkte milieutoets (OBM) geldt het niet.