Wanneer verviel een vergunning voor het houden van dieren met het vroegere artikel 27 Hinderwet?

Vraag

Wanneer verviel een vergunning voor een veehouderij op grond van artikel 27 Hinderwet?

Antwoord

Over de vraag wanneer een milieuvergunning voor een veehouderij verviel op grond van het voormalige artikel 27 Hinderwet, is in het verleden de nodige jurisprudentie verschenen. Bij artikel 27 Hinderwet verviel de vergunning van rechtswege, als de inrichting niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning was voltooid en in werking gebracht, of wanneer de inrichting was verwoest of gedurende drie achtereenvolgende jaren buiten werking was geweest.
De vergunning kon ook deels vervallen (lid 3 van artikel 27 Hinderwet), als een gedeelte van de inrichting is verwoest, of gedurende drie achtereenvolgende jaren buiten werking is geweest, voor dat gedeelte.

Hieronder is jurisprudentie opgenomen over het vervallen vergunning bij veehouderijen op grond van artikel 27 Hinderwet voor de volgende aspecten:

Op 1 maart 1990 is artikel 27 Hinderwet vervangen door artikel 8.18 Wet milieubeheer. Dit artikel is inmiddels ook niet meer geldig, sinds de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking is getreden (1 oktober 2010).

De Wabo kent geen bepaling zoals artikel 8.18 Wm. Een vergunning vervalt niet meer automatisch (van rechtswege) als de inrichting niet binnen drie jaar is voltooid en in werking gebracht.

Op grond van artikel 2.33, tweede lid Wabo kan het bevoegd gezag wel ervoor kiezen om de vergunning (deels) in te trekken, als de veehouder drie jaar lang geen handelingen heeft met gebruikmaking van de vergunning.

Hoewel de Wm niet meer geldt, kan het voor het bepalen van de 'bestaande rechten' voor geur en ammoniak kan het nu nog nodig zijn om te bepalen of een Hinderwetvergunning destijds (deels) is vervallen.

Voltooien en in werking brengen

Wat betreft het eerste gedeelte van artikel 27: het voltooien en in werking brengen, kan worden verwezen naar vraag: 'Vervallen van de vergunning - art. 8.18 lid 1 onder a Wm'. Het vervallen van de vergunning op grond van artikel 8.18 lid 1a van de Wm is namelijk nog steeds gelijk aan dit gedeelte van artikel 27 Hinderwet.

Verwoesting

De vraag wat binnen milieuwetgeving voor landbouw kan worden verstaan onder verwoesting komt in vraag Wanneer is slopen van een stal verwoesting? aan de orde.

Drie achtereenvolgende jaren buiten werking

Hieronder gaan we met name in op de andere grond van het artikel 27, eerste en derde lid Hw: het gedurende drie achtereenvolgende jaren buiten werking zijn van (een deel van) de inrichting.

Deels vervallen van vergunning door gedurende drie achtereenvolgende jaren buiten werking

Uit ABRvS, 200203337/1, 28 mei 2003, Oldebroek, blijkt dat een vergunning op grond van artikel 27, derde lid gedeeltelijk kan vervallen.
Ter beoordeling stond een vergunning die was verleend voor 300 mestkalveren en 200 mestvarkens. Op grond van de stukken stelde de Afdeling vast dat twee vergunde mestkalverenstallen binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de onderliggende vergunning zijn gerealiseerd, echter uit meitellingen bleek niet dat in de periode 1989 - 1992 ooit meer dan 317 mestkalveren en 96 mestvarkens in de inrichting aanwezig waren. Gelet hierop werd geconcludeerd dat de inrichting vanaf 1989 voor een gedeelte buiten werking is geweest. De vergunning is dus gedeeltelijk vervallen. Dit is recent weer bevestigd in de uitspraak van 17 oktober 2007, Breda, ABRvS 200701461/1.

De ammoniakemissie is bepalend en niet het soort dieren, voor het gedurende drie achtereenvolgende jaren buiten werking zijn

Uit de uitspraak G05.93.3064 d.d. 23 januari 1995, Wijchen kan worden opgemaakt dat voor wat betreft het buiten werking zijn gedurende drie achtereenvolgende jaren, de ammoniakemissie bepalend is en niet het soort dieren dat in de inrichting werd gehouden.
"Vast staat dat niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de onderliggende vergunning de daarbij vergunde 40 melkkoeien zijn gehouden. Voor deze melkkoeien zijn echter andere dieren gehouden. De ammoniakemissie van de veestapel die feitelijk binnen drie jaar in de inrichting is gerealiseerd, is niet minder geweest dan dat van de vergunde veestapel. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling vervalt in een dergelijk geval, waarin de ammoniakemissie van de veestapel gelijk blijft aan hetgeen is vergund, de vergunning niet."

Het maakt niet uit in welke stal de dieren zijn gehouden, voor het gedurende drie achtereenvolgende jaren buiten werking zijn

Dit blijkt onder meer uit de uitspraak ABRvS, 199903311/1, 12 maart 2001, Neede.
"Gebleken is dat een deel van de vergunde fokzeugen niet in stal II is gehouden. Aannemelijk is gemaakt dat deze dieren wel zijn gehouden in stal IV. Geoordeeld moet worden dat de inrichting wat betreft stal II, nu hierin steeds biggen en een gedeelte fokzeugen zijn gehouden is voltooid en in werking is gebracht in de zin van artikel 27, eerste lid Hinderwet. Aangezien de vergunde fokzeugen wel onafgebroken in de inrichting zijn gehouden is in zoverre geen sprake van een gedeeltelijk vervallen van de onderliggende vergunning op grond van artikel 27, derde lid Hinderwet ". De vergunning is hier dus niet gedurende drie achtereenvolgende jaren buiten werking geweest.

Dit is ook aan de orde gekomen in de uitspraak E03.97.1020, 22 juni 1999, Aalten.
"Niet betwist wordt dat een gedeelte van de vergunde biggen niet is gehuisvest in overeenstemming met de bij de onderliggende vergunning behorende plattegrondtekening. In stal X zijn veel minder biggen gehouden. Wel is komen vast te staan dat in de inrichting voldoende plaatsen waren om het vergunde aantal dieren te houden en dat de vergunde biggen die niet in de ene stal zijn gehouden wel in andere stallen zijn gehouden, waarop de onderliggende vergunning ook betrekking heeft. De vergunde rechten zijn voor dat gedeelte dan ook niet vervallen ingevolge artikel 27, derde lid. " Ook hier is de vergunning dus niet gedurende drie achtereenvolgende jaren buiten werking geweest.

Hetzelfde geldt voor de beoordeling van stankhinder (in mestvarkeneenheden):
Dat blijkt uit de uitspraak ABRvS, E03.98.0969, 23 maart 2000, Oirschot:
"Onweersproken is dat in genoemde stal ononderbroken bedrijfsmatig dieren zijn gehouden. Dat de inrichting niet overeenkomstig de verleende vergunning in werking was, leidt niet tot het geheel vervallen van de verleende vergunning. Wel brengt het derde lid van artikel 27 van de Hinderwet met zich dat vergunning gedeeltelijk is vervallen, voor zover gedurende drie achtereenvolgende jaren het aantal dieren waarop deze vergunning betrekking heeft, uitgedrukt in ammoniakemissie en mestvarkeneenheden, meer heeft bedragen dan de ammoniakemissie en het aantal mestvarkeneenheden die de daadwerkelijk gehouden dieren vertegenwoordigen".