Aspecten bij afweging geurhinder

Het bevoegd gezag weegt een aantal aspecten mee bij het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van geur. Deze staan in artikel 2.7a lid 3 van het Activiteitenbesluit.

Aspecten bij afweging geurhinder

Het bevoegd gezag weegt een aantal aspecten mee bij het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van geur. Deze staan in artikel 2.7a lid 3 van het Activiteitenbesluit.

Weeg de genoemde aspecten mee naar gelang ze van belang zijn. Zo zal voor een nieuw bedrijf geen ‘historie van het bedrijf’ beschikbaar zijn. Het bevoegd gezag kan dan de historie niet meewegen. Het bevoegd gezag onderbouwt waarom ze een aspect wel of niet betrekken bij de beoordeling. Met deze motivatie geeft het bevoegd gezag invulling aan het rekening houden met de genoemde aspecten.

Ook is deze lijst niet compleet. Bijvoorbeeld als het gaat om een nieuw bedrijf. Informatie op basis van een vergelijkbaar bedrijf kan dan nuttig zijn bij het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau.

Voorbeeld rekening houden met de genoemde aspecten

De activiteit 'bereiden van voedingsmiddelen' verwijst voor het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau bij maatwerk naar lid 3 van artikel 2.7a. Bij horecabedrijven is het bijvoorbeeld niet gebruikelijk om de geurbelasting in kaart te brengen. Het bevoegd gezag heeft rekening gehouden met het aspect 'geurbelasting' via een motivering. Deze motivering kan bestaan uit waarom het in kaart brengen van de geurbelasting niet nodig is.

De bestaande toetsingskaders, waaronder lokaal geurbeleid

Het Activiteitenbesluit bedoelt met bestaande toetsingskaders het geurbeleid op internationaal of lokaal niveau. Dit zijn:

  • BBT-conclusies (internationaal niveau)
  • Provinciaal en gemeentelijk geurbeleid

Voor IPPC-installaties gelden de BBT-conclusies en BREF's. In deze documenten is over het algemeen weinig aandacht voor geur. Toepassing van de BBT-maatregelen voor luchtemissies zorgt wel vaak voor het wegnemen van een deel van de geurhinder, maar niet altijd. Het geuraspect komt mogelijk niet of onvoldoende terug in de BBT-conclusies. In dat geval bepaalt het bevoegd gezag het aanvaardbaar hinderniveau op basis van de aspecten uit artikel 2.7a lid 3.

Het bevoegd gezag kan de aspecten uit artikel 2.7a lid 3 verder uitwerken in lokaal geurbeleid. Een aantal provincies hebben lokaal geurbeleid. Ook gemeenten kunnen eigen geurbeleid hebben. Daarnaast kan het bevoegd gezag ook geurbeleid opstellen dat bijvoorbeeld voor een specifiek industrieterrein geldt. Een voorbeeld is het cumulatiebeleid voor het Rijnmondgebied van de DCMR.

De geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten

Het bevoegd gezag bepaalt het aanvaardbaar hinderniveau ter plaatse van geurgevoelige objecten nabij de geurrelevante activiteit. Het Activiteitenbesluit verwijst voor de definitie van het geurgevoelig object naar artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij.

Het bevoegd gezag moet de definitie uit het Activiteitenbesluit aanhouden om te bepalen wat een geurgevoelig object is. Wel bepaalt het bevoegd gezag zelf welke mate van geurhinder aanvaardbaar is. Het bevoegd gezag kan bijvoorbeeld een bedrijventerrein een lager niveau van bescherming toekennen dan een woonwijk.

Ook neemt het bevoegd gezag de lokale situatie mee bij het afwegen van het aanvaardbaar hinderniveau. Zo kan in een gebied waar veel bedrijven bij elkaar staan sprake zijn van cumulatie van geur. Het bevoegd gezag kan in de voorschriften van het individuele bedrijf rekening houden met cumulatie-effect.

De aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij het bedrijf

Aard, omvang en waardering geven inzicht in de mate van hinder die de leefomgeving ervaart. De waardering van de geurhinder staat bekend als de 'hedonische waarde'. Zo zullen omwonenden de geur van gebakken brood als minder hinderlijk ervaren dan de geur van een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Inzicht krijgen in de aard, omvang en waardering van de geurhinder kan met een kwalitatieve of kwantitatieve methode. Kwalitatieve methoden zijn bijvoorbeeld belevingsonderzoek, hinderenquête of klachtenregistratie. Kwantitatieve methoden is bijvoorbeeld een meetrapport. De NTA9065 meten en rekenen geur geeft een overzicht van kwalitatieve en kwantitatieve meet- en berekeningsmethoden.

De historie van het bedrijf en het klachtenpatroon

De historie en het klachtenpatroon van het bedrijf geven inzicht in mogelijk eerdere knelpunten van geur. Uit de historie van het bedrijf kan bijvoorbeeld blijken dat het bedrijf de ontgeuringsinstallatie niet goed onderhoudt. Het bevoegd gezag kan dan aanvullende eisen stellen aan het onderhoudt van de ontgeuringsinstallatie.

Geurklachten hoeven nog niet te betekenen dat er sprake is van een onaanvaardbaar hinderniveau. Ook hoeft het ontbreken van geurklachten nog niet te betekenen dat er sprake is van een aanvaardbaar hinderniveau. Het bevoegd gezag bepaalt het niveau dat aanvaardbaar is. Wel geeft het klachtenpatroon inzicht in de mate van hinder die de leefomgeving ervaart. Daarom betrekt het bevoegd gezag klachtenpatroon in zijn afweging van het aanvaardbaar hinderniveau. De webpagina 'Toezicht en handhaving' gaat verder in op toezicht aan de hand van geurklachten.

De bestaande en verwachte geurhinder van het bedrijf

Bij het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau weegt het bevoegd gezag de huidige en verwachte hinder af. Mogelijk zijn er bijvoorbeeld plannen bekend voor een nieuwe woonwijk nabij het bedrijf. In dat geval houdt het bevoegd gezag rekening met de verwachte hinder ter plaatse van de toekomstige woonwijk.

De kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels

Technische of organisatorische maatregelen kunnen het bedrijf confronteren met uitzonderlijke kosten maar ook mogelijke baten door toepassing hiervan. Integrale afweging en kosteneffectiviteit spelen een rol bij het inzichtelijk maken van de kosten en baten.

Het bevoegd gezag kan hierbij de methodiek gebruiken zoals voorgeschreven in artikel 2.7. In de webpagina's 'integrale afweging' en 'kosteneffectiviteit' staat hierover meer informatie.