Lozingsvoorschriften tankplaats voor werktuigen

Bij deze activiteit gaat het om lozingen van afvalwater bij het afleveren van vloeibare brandstoffen aan werktuigen. Dit zijn:

  • geen motorvoertuigen voor het wegverkeer
  • geen vaartuigen
  • geen spoorvoertuigen

Het gaat om afvalwater dat vrijkomt bij een tankplaats voor motorwerktuigen en motorapparatuur. Denk hier bijvoorbeeld aan bulldozers, machines op rupsbanden of noodstroomaggregaten. Deze mogen niet zelf op de openbare weg rijden.

TANKPLAATS

Inhoud

Vindplaats

Activiteitenbesluit (AB): § 4.6.4, artikel 4.82. Het doel van artikel 4.82 is het afscheiden van brandstof afkomstig van morsen bij het tanken. De voorschriften hebben grote overeenkomst met artikel 3.23. Alleen heeft dat artikel betrekking op de aflevering van motorbrandstoffen voor openbare verkoop, terwijl 4.82 betrekking heeft op een tankplaats voor eigen gebruik.

Voor deze activiteit heeft men alleen de lozing op het vuilwaterriool geregeld. Voor lozingen in de bodem of in een hemelwaterriool moeten initiatiefnemers een maatwerkvoorschrift op basis van Artikel 2.2 Activiteitenbesluit aanvragen.

Voor een lozing in oppervlaktewater is een Waterwetvergunning nodig. De waterkwaliteitsbeheerder is in dat geval bevoegd gezag. Afhankelijk van de keur kan dit met een reguliere vergunning (korte procedure volgens de Algemene wet bestuursrecht).

De activiteit staat in hoofdstuk 4 van het Activiteitenbesluit. Daarom gelden de voorschriften alleen voor type A/B-bedrijven. Ze gelden niet voor type C bedrijven. Een inrichting type B moet deze activiteit vier weken voor de start melden. Een type C moet hiervoor een vergunning aanvragen of een wijziging aanvragen.

Er kan afvalwater vrijkomen bij deze activiteit. Als type-C bedrijven dit willen lozen, moet het bevoegde gezag deze lozing regelen in de omgevingsvergunning. Dit geldt voor lozen op de riolering en op de bodem. Bij een lozing in het oppervlaktewater is een watervergunning nodig.

Meldingseisen

Ook valt deze activiteit onder de definitie van inrichting type A (artikel 1.2). Dat betekent dat een inrichting type A die deze lozing uitvoert niet hoeft te melden. Dit staat in artikel 1.4 van het AB.

BBT

Uitgangspunt is altijd BBT (beste beschikbare techniek): de standaardlozingseis voor oliehoudend afvalwater 20 mg/liter minerale olie in enig steekmonster. Deze hoeveelheid komt overeen met één druppel olie in een emmer water. Dit kan bereikt worden door heel schoon te werken (good housekeeping) en/of door het plaatsen van een olie-afscheider.

Verboden en voorwaarden

Een vloeistofdichte vloer of verharding is verplicht bij grootschalige aflevering van brandstoffen: meer dan 25.000 liter brandstof per jaar, artikel 4.94 MR. Bij kleinschalige aflevering (minder dan 25.000 liter brandstof per jaar) kan worden volstaan met een bodembeschermende voorziening.

Voor het lozen van afvalwater afkomstig van de activiteit geldt een standaardlozingseis van 20 milligram olie per liter en 300 milligram onopgeloste stoffen per liter, in enig steekmonster. De hoeveelheid van 20 milligram olie per liter komt overeen met één druppel olie in een emmer water. Dit kan alleen bereikt worden door heel schoon te werken (good housekeeping).

Als niet met preventieve maatregelen kan worden voorkomen dat er meer olie in het afvalwater terecht komt, is een olieafscheider en slibvangput nodig. Deze olieafscheider en slibvangput moet voldoen aan NEN-EN 858.

Het is van belang om te weten dat de norm van 20 milligram olie per liter dan niet geldt. Als het afvalwater wordt geleid door een olieafscheider dan geldt altijd de norm van 200 milligram per liter. En dat in enig steekmonster. Oliehoudend afvalwater moet altijd bemonsterd kunnen worden.

De verplichting tot een olie-afscheider geldt alleen in het geval er een vloeistofdichte vloer of verharding aanwezig is en op het vuilwaterriool wordt geloosd.

Voor het afstromend afvalwater afkomstig van een bodembeschermende voorziening worden in artikel 4.82 AB geen eisen gegeven. De zorgplicht in artikel 2.1 biedt dan een vangnet. Het uitgangspunt is BBT. Zo nodig kan met maatwerkvoorschrift een olie-afscheider met slibvangput worden afgedwongen.

De lozingsvoorwaarden voor vuilwaterriool gelden voor het gemeentelijk riool, maar ook voor een particulier stelsel. Daarbij maakt het niet uit of het particuliere stelsel aansluit op het gemeentelijk riool of direct aansluit op een afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi). De lozingsvoorwaarden zijn namelijk bedoeld voor de bescherming van het milieu, de waterzuivering én het rioolstelsel.

Overgangsrecht zonder einde

Het overgangsrecht bepaalt dat olie-afscheiders die zijn geplaatst vóór 1-1-2008 en voldoen aan NEN 7089 beschouwd kunnen worden als olie-afscheiders die voldoen aan NEN-EN 858. Dit geldt ook voor olie-afscheiders die zijn geplaatst vóór 1- 3-1997 en voldoende zijn gedimensioneerd.

Aanverwante wetgeving

De inhoud van de olie-afscheider is gevaarlijk afval (EURAL 13.05). Hierop is titel 10.6 Wet milieubeheer (Wm) van toepassing. Dit betekent dat het afval moet worden afgegeven aan een erkende inzamelaar (art. 10.37 Wm) en dat de gegevens hierover moeten worden bewaard (art. 10.38 Wm).

Controleaspecten

Olie-afscheider en slibvangput aanwezig?

In het handboek water is alle informatie over olie-afscheider en slibvangput te vinden. Daar vind u ook informatie over controle aspecten, monstername en informatie over capaciteitsberekeningen en achtergrond informatie over olie-afscheiders en slibvangputten.