Toetsingsmethodiek voor een vergunning

De vergunningverlener beoordeelt de toegepaste BBT-, ABM- en Immissietoets van de aanvrager. De berekende samenstelling en hoeveelheid afvalwater zijn de basis voor de vergunning- of maatwerkvoorschriften. De lozingsroute bepaalt welk bevoegd gezag de voorschriften opstelt: de waterbeheerder of het Wabo-bevoegd gezag. Het proces van de beoordeling is bij beide bevoegde gezagen hetzelfde.

Inhoud

Voorkomen van de lozing

Volgens de voorkeursvolgorde in de Wet milieubeheer heeft niet lozen altijd de voorkeur. De lozer zoekt daarom uit of er een lozing nodig is. De vergunningverlener beoordeelt of de aanvrager de noodzaak van een lozing voldoende heeft onderbouwd.

Gelden er algemene regels

De aanvrager controleert of voor de lozing algemene regels gelden. Vaak ligt in algemene regels vast wat de mogelijke lozingsroutes zijn. Daarnaast ligt vast welke verontreinigingen zijn toegestaan en of het bevoegd gezag verdere regels op mag leggen.

Beoordeling van de lozing

Bij een nieuwe of veranderde lozing moet het bevoegd gezag controleren of de lozer tenminste de beste beschikbare technieken (BBT) toepast. Het bevoegd gezag houdt bij besluitvorming rekening met onder meer de Algemene BeoordelingsMethodiek (ABM) en het Handboek Immissietoets. Dat moet volgens artikel 9.2 van de Regeling Omgevingsrecht.

Beoordeling Best Beschikbare Techniek (BBT)

Het bevoegd gezag kijkt hierbij naar de BBT-conclusies. En betrekt ook bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken (artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht). Uit de BBT-toetsing volgen de maatregelen die BBT zijn.

Beoordelen van de emissie (ABM)

Het bevoegd gezag beoordeelt de gegevens die een aanvrager opstuurt. Dit gebeurt aan de hand van de ABM. Het bevoegd gezag stelt de waterbezwaarlijkheid van individuele stoffen of mengsels van stoffen vast. Dit kan met de handleiding voor het opzoeken van gegevens voor de   Algemene Beoordelingssystematiek (ABM) (pdf, 1.3 MB).

Het doel is voorkomen dat een waterbezwaarlijke grond- en/of hulpstof in onwenselijke concentraties in oppervlaktewater terecht komt. Een grotere waterbezwaarlijkheid betekent een grotere kans op nadelige effecten bij lagere concentraties voor het aquatisch milieu. Bij een grotere waterbezwaarlijkheid mag het bevoegd gezag een grotere inspanning van de lozer verwachten om de lozing te voorkomen of te verminderen.

Een lozing van waterbezwaarlijke stoffen is bijvoorbeeld te voorkomen door ze te vervangen door andere stoffen. Of door een aanpassing in het proces. Hiervoor is overleg met de aanvrager van de lozing nodig. Dit kan namelijk leiden tot een aanvulling op de aanvraag, die het bevoegd gezag opnieuw moet beoordelen.

Immissietoets

Na controle van de ABM en de BBT moet het bevoegd gezag de gevolgen van de restlozing op het ontvangende oppervlaktewater beoordelen. Dit gebeurt met de 'Immissietoets'. Het bevoegd gezag beoordeelt de toetsing die de aanvrager deed.

De immissietoets geldt voor (directe) lozingen op het oppervlaktewater en indirecte lozingen. (Bij lozingen op de riolering en op de directe eindlozing die het gevolg is van één of meer indirecte lozingen).

Daarbij kijkt het bevoegd gezag of deze (punt)lozing in lijn is met de maximaal toelaatbare belasting op het oppervlaktewaterlichaam.

Het Handboek Immissietoets (pdf, 2.9 MB) schrijft voor hoe deze beoordeling werkt.

Kosteneffectiviteit/BBT+

Als de immissietoets leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de waterkwaliteit dan zijn aanvullende maatregelen nodig (BBT+). Dit is een hogere saneringsinspanning dan in eerste instantie volgde uit de ABM. Dit geldt bijvoorbeeld voor fosfor (P) en stikstof (N). Op basis van de ABM zijn dat geen stoffen waarvoor een grote saneringsinspanning geldt. Toch kan uit de immissietoets een grotere inspanning volgen.

Een grotere saneringsinspanning kan leiden tot hogere kosten voor de aanvrager. Of dit redelijk is stelt men vast aan de hand van het rapport kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies (pdf, 2 MB). Een lozing van deze waterbezwaarlijke stoffen is dan bijvoorbeeld te voorkomen door ze te vervangen door andere stoffen. Of door een aanpassing van het proces.

Als het mogelijk is om de lozing of het proces aan te passen, kan de aanvrager de aanvraag wijzigen. Daarbij voert de aanvrager de ABM- en de immissietoets opnieuw uit. Het bevoegd gezag toetst de uiteindelijke restlozing ook opnieuw. Uit de immissietoets moet blijken of het bevoegd gezag de lozing kan toestaan. Zo niet, dan weigert het bevoegd gezag de aanvraag en kan de lozing niet plaatsvinden.

Als het bevoegd gezag een lozing niet toestaat, dan moet de lozer maatregelen nemen om de emissie van stoffen te beperken. Daarna moet de aanvrager de immissietoets opnieuw doen. De vergunningverlener beoordeelt deze nieuwe toets.

Lozingsnormen

De aanvrager heeft de te verwachten restlozing berekend na toepassing van alle maatregelen. De berekende restlozing is de basis voor de daadwerkelijke vergunningaanvraag.

De vergunningverlener beoordeelt de toepassing van de systematiek en toetst de restlozing aan de doelstelling voor het waterbeheer. Hierbij gaat de vergunningverlener na of de ABM en de Immissietoets juist zijn uitgevoerd. Is dat het geval en voldoen de aangevraagde normen? Dan legt de vergunningverlener deze vast in een voorschrift in de vergunning of maatwerkvoorschrift.

Lozingen op de riolering (indirecte lozingen) en de RWZI

Bij een indirecte lozing loost het bedrijf zijn afvalwater op het riool. Een lozing op een zuiveringtechnisch werk (RWZI) noemt men een 'directe lozing'. De beheerder van de RWZI beoordeelt de effecten van de lozing op de RWZI. En daarmee ook de mogelijkheid om na behandeling van het afvalwater te kunnen voldoen aan de al vastgestelde normen voor lozing op oppervlaktewater.

Het bevoegd gezag stelt de normen voor lozing op de riolering vast. Dit doet het bevoegd gezag in overleg met de beheerder van de riolering en de beheerder van het oppervlaktewater en de RWZI. De beheerder van de RWZI kan het bevoegd gezag (bindend) adviseren over de te stellen eisen en maatregelen. Het bevoegd gezag legt deze op in de Omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift.

De beoordeling van de effecten van de lozing op de RWZI en het effluent is afhankelijk van het zuiveringstechnische werk zelf. De capaciteit, de techniek en de lozingseisen zijn hierbij bepalend. De manier waarop de beheerders (in de regel de waterschappen) hiermee omgaan ligt vast in eigen beleidsuitgangspunten. Deze zijn specifiek en kunnen per (zuivering van het) waterschap verschillen.

Lozingen op oppervlaktewater (directe lozingen)

Bij een aanvraag voor een Omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift beoordeelt het bevoegd gezag de ABM en immissietoets. Daarnaast beoordeelt het bevoegd gezag of de lozing voldoet aan de doelen van de Omgevingswet en de aanvullende doelstellingen uit de regionale waterprogramma’s en waterbeheerprogramma’s. Dit zijn de regionale waterprogramma’s van de provincies en de waterbeheerprogramma’s  van de waterbeheerder op grond van artikel 3.7 van de Omgevingswet. De verplichting voor het opstellen van een regionaal waterprogramma staat in artikel 3.8, lid 2, van de Omgevingswet. De doelstellingen staan in artikel 1.3 en artikel 4.23 van de Omgevingswet

Invulling bij het ontbreken van lozingseisen

Met de ABM en de Immissietoets beoordeelt men alle in de lozing aanwezige stoffen. Voor de beoordeling met de Immissietoets zijn normen (Milieukwaliteitseisen: MKE) als invoer nodig. Voor veel stoffen zijn deze MKE (nog) niet beschikbaar. In deze situatie is uitvoering van de emissietoets niet mogelijk. In dit geval kan de vergunningverlener het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vragen of het nodig is om normen af te leiden. De toelichting hierop staat in de Handreiking beoordeling van lozingen gericht op de bescherming van drinkwaterbronnen (pdf, 1 MB).

Er kan veel tijd kan gaan zitten in het vaststellen van de lozingseisen, vooral als het RIVM normen af moet leiden. Daarom is het belangrijk om de normstelling al in het vooroverleg te regelen. Zo kan men ook tijdig een goede afweging maken van de kosteneffectiviteit van maatregelen.

Lozingseis-assistent

Bij de vaststelling van de lozingsnormen kan de lozingseis-assistent helpen. Deze applicatie voert een statistische analyse van gemeten concentraties geloosde stoffen uit. Daaruit berekent de applicatie een statistisch haalbare norm. (Overschrijdingskans van maximaal 1op de 1000 monsters). De normen die volgen uit de lozingseis-assistent moeten wel passen binnen de hiervoor beschreven toetsingen. Als de norm die volgt uit de lozingseis-assistent hier niet binnen past dan zijn de resultaten van de andere toetsingen leidend.