Considerans

De considerans is het deel van de vergunning waarin de 'motivering' staat. De vergunningverlener schrijft hierin de onderbouwing van het te nemen besluit. Dit is een wettelijk verplicht onderdeel van de vergunning. Op deze pagina staat een uitleg over hoe dit werkt en wat hier tenminste in beschreven wordt.

Inhoudsopgave

Motiveringsbeginsel

De verplichting tot het motiveren van het besluit staat in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierin staat dat het besluit van het bevoegd gezag moet berusten op een 'deugdelijke motivering'. Hiermee is het 'motiveringsbeginsel' in de wet vastgelegd. Het motiveringsbeginsel is een Algemeen beginsel van behoorlijk bestuur (Abbb). Hoe de vergunningverlener zijn motivatie precies moet beschrijven in de vergunning heeft de wetgever niet vastgelegd. Wel moet hij ingaan op alle feiten die voor de te verlenen vergunning van belang zijn. Hierbij legt de vergunningverlener het verband met de 'toetsingsgronden' uit de Waterwet of de Wet milieubeheer. Een uitleg hierover staat verderop in dit artikel.

Naast een 'deugdelijke motivering' moet er ook sprake zijn van een 'kenbare motivering'. Dat staat in artikel 3:47 van de Awb. Dit betekent dat:

  • de motivering altijd deel moet zijn van het besluit en
  • dat de motivatie voor iedereen duidelijk moet zijn (bij de bekendmaking)

Overwegingen en het besluit

De overwegingen, het besluit en (delen van) de aanvraag vormen samen de vergunning. Het besluit en de overwegingen zijn beide verplichte onderdelen. Het besluit en de voorschriften zijn het 'juridische' deel waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. De overwegingen zijn de motivatie van het besluit en de voorschriften. Ook hier is bezwaar en beroep tegen mogelijk als men vindt dat het besluit niet voldoende is gemotiveerd.

Risico gebrekkige motivatie

Als een belanghebbende bezwaar maakt of in beroep gaat, beoordeelt het bestuursorgaan en later ook de rechter of het besluit voldoende gemotiveerd is. Het bestuursorgaan of de rechter kunnen bepalen dat het bevoegd gezag het besluit (of een deel daarvan) niet voldoende heeft gemotiveerd. De vergunningverlener moet het besluit of een deel daarvan opnieuw bekijken en de motivatie verduidelijken of aanpassen. Daarbij maakt de vergunningverlener gebruik van de uitspraak die het bestuursorgaan of de rechter eerder deed.

Vorm

De vergunning is vormvrij, maar bevat enkele verplichte onderdelen. Zoals de motivering (Artikel 3:46 Awb) en het besluit. Ieder bevoegd gezag heeft zijn eigen huisstijl. Waar de vergunningverlener aan moet toetsen en hoe hij dat omschrijft in de vergunning ligt niet precies vast. De vergunningverlener moet alle aspecten die van invloed zijn op het besluit beschrijven.

Het IPO-kaderstellend document vergunningverlening van de Landelijke Redactie Standaardteksten Omgevingsvergunning (LRSO) is een hulpmiddel. Deze kan de vergunningverlener gebruiken voor het opstellen van de motivatie en de voorschriften. Op basis van de aanvraag kiest men een consideranstekst. Dat geldt ook voor de voorschriften die van toepassing zijn voor de vergunning.

Het IPO-kaderstellend document vergunningverlening van de Landelijke Redactie Standaardteksten Omgevingsvergunning (LRSO) een hulpmiddel. Deze kan de vergunningverlener gebruiken voor het opstellen van de motivatie en de voorschriften. Op basis van de aanvraag kiest men een consideranstekst. Dat geldt ook voor de voorschriften die van toepassing zijn voor de vergunning.

Toetsingsgronden

Elke wet heeft een doel. Het bevoegd gezag mag alleen vergunningen verlenen ter bescherming van dat doel.

Toetsingsgronden Waterwet

Voor de watervergunning staan de wettelijke doelen in artikel 2.1 van de Waterwet. Deze doelen zijn:

  • voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
  • bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen

In artikel 6.11 van de Waterwet staat een aanvulling hierop:

Toetsingsgronden Wet milieubeheer

Voor de omgevingsvergunning staan de wettelijke doelen in artikel 1.1, tweede lid van de Wet milieubeheer. Deze gaan over:

  • de gevolgen van de activiteit voor het fysieke milieu
  • de gevolgen van de activiteit voor het milieu als het gaat om het beheer van afvalstoffen en afvalwater
  • de bescherming en waar mogelijk verbetering van het milieu

Toetsingsgronden en beleid

Welke toetsingsgronden de vergunningverlener meeneemt in zijn beoordeling hangt af van de activiteit. In hoofdlijn omschrijft de vergunningverlener het volgende:

  1. Waar heb je het besluit aan getoetst (wettelijk beoordelingskader)?
  2. Aan welk beleid heb je getoetst?

De vergunningverlener toets eerst aan de wettelijk vastgestelde beoordelingskaders. Daarnaast kan de vergunningverlener aan aanvullend beleid toetsen. Het beleid helpt de vergunningverlener om de wettelijke toetsingsgronden beter toe te kunnen passen. De vergunningverlener moet zo uitgebreid mogelijk omschrijven waarom de aanvraag hier wel of niet aan voldoet.

Andere regelgeving

Naast de wet zijn er ook andere regelingen, (regionaal) beleid en/of richtlijnen die van invloed kunnen zijn op de besluitvorming. Welke dat zijn, is afhankelijk van de activiteit die een initiatiefnemer aanvraagt. De vergunningverlener:

Voor inrichtingen is dit het milieu hygiënische toetsingskader. Deze aspecten staan in artikel 2.14 van de Wabo. Op basis hiervan beoordeelt de vergunningverlener de activiteit en omschrijft hij zijn bevindingen in de 'considerans'.

Betrekken bij

Deze regels staan in artikel 2.14, lid 1 onder a van de Wabo. De vergunningverlener geeft in de motivering aan hoe de volgende aspecten de inhoud van het besluit hebben beïnvloed:

  • de bestaande toestand van het milieu
  • de gevolgen van de activiteit of lozing voor het milieu of het oppervlaktewater
  • de mogelijkheden tot bescherming het milieu
  • de te verwachten ontwikkelingen
  • tijdig ingebrachte zienswijzen of adviezen van belanghebbenden
  • het (eventuele) milieuzorgsysteem

Rekening houden met

Deze regels staan in artikel 2.14, lid 1 onder b van de Wabo. De vergunningverlener mag, als hij dat motiveert, afwijken van de bepalingen die hieronder vallen. Het gaat hier over:

In acht nemen

Deze regels staan in artikel 2.14, lid 1 onder c van de Wabo. De regels geven geen ruimte. De vergunningverlener moet zich hieraan houden. Het gaat hier over:

  • de toepassing van de Beste Beschikbare Technieken (BBT)
  • de voor de lozing vastgestelde emissiegrenswaarden
  • adviezen die de wettelijke adviseurs op basis van artikel 2.26 Wabo heeft afgegeven
  • de bij Algemene maatregel van bestuur (AMvB) gestelde milieukwaliteitseisen (MKE)

Ook artikel 6.26, lid 1 aanhef en onder a van de Waterwet verwijst naar dit aspect. Op de pagina over het toetsingskader voor een aanvraag watervergunning vindt u meer informatie hierover.

Conclusie

De vergunningverlener beschrijft in de considerans welke van deze aspecten van invloed zijn op de beslissing. De vergunningverlener gaat niet in op de zaken die hij niet toetst, tenzij het vermelden hiervan van belang is.

Als de vergunningverlener alle toetsen heeft doorlopen trekt hij de conclusie of hij de lozing kan toestaan of niet. Dit kan eventueel onder voorwaarden. De vergunningverlener weigert de vergunning (deels) als de lozing ingaat tegen het wettelijke toetsingskader uit de Waterwet of de Wet milieubeheer.

Dit is anders bij toetsing aan beleid. Daar mag men in bijzondere omstandigheden gemotiveerd van afwijken. Dit staat in artikel 4:84 van de Awb. Het bevoegd gezag mag afwijken van beleid als het toepassen hiervan voor een of meer belanghebbenden onacceptabele gevolgen zal hebben.

Overwegingen niet vergunningplichtige elementen

Het bevoegd gezag mag een activiteit of deel daarvan niet meenemen in het besluit als deze onder algemene regels valt. De vergunningverlener schrijft in de overwegingen om welke activiteiten en lozingen het precies gaat. Daarbij vermeld de vergunningverlener in welk besluit de activiteit staat

Gemengde afvalwaterstromen

Soms zijn afvalwaterstromen gemengd en kan men deze niet scheiden. Als hierin zowel vergunning- als meldingsplichtige activiteiten voorkomen, dan geldt voor het geheel de vergunningplicht. De vergunningverlener neemt dit mee in zijn motivering.

Overwegingen over de gevolgde procedure

De vergunningverlener beschrijft de gevolgde procedure. Daarin vermeld hij welke rechtsmiddelen belanghebbenden hebben over het (voorgenomen) besluit.

Overweging over zienswijzen

Belanghebbenden kunnen zienswijzen indienen tegen een ontwerp vergunning. Als er zienswijzen zijn ingediend betrekt de vergunningverlener deze in de definitieve vergunning. Voor elke zienswijze geeft de vergunningverlener een reactie en een motivatie van zijn besluit om deze wel of niet gegrond te verklaren. Hij geeft daarbij aan of de zienswijze aanleiding is om wijzigingen in de motivatie of de voorschriften aan te brengen.

Coördinatie, samenhang en inhoudelijke afstemming

De vergunningverlener beschrijft of er sprake is van coördinatie en samenhang met andere vergunningen. Hierin staat op welke onderwerpen het bevoegd gezag inhoudelijk heeft afgestemd. Ook de manier waarop dat tot stand is gekomen.

De afstemmingsverplichting geldt alleen voor de zogenoemde IPPC-bedrijven.

Volgens § 14.1 Wet milieubeheer (Wm) hebben gedeputeerde staten van de provincie een taak om de coördinatie tussen beschikkingen van verschillende wetten te bevorderen. Dit kan bijvoorbeeld als een inrichting naast een omgevingsvergunning ook een Watervergunning nodig heeft.

De coördinatieregeling staat in § 14.1 Wm "Coördinatie bij aanvragen om een beschikking". De regeling is uitsluitend van toepassing op een beschikking volgens  afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuurrecht (Awb). Dit is de zogenaamde uitgebreide procedure volgens de Awb.

De regeling is daarom alleen van toepassing op vergunningverlening. De regeling is niet van toepassing op de procedure voor het verstrekken van maatwerkvoorschriften. Bijvoorbeeld in het kader van het Activiteitenbesluit