Brengen van water in en onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam

Voor het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam of het brengen van water rechtstreeks in een oppervlaktewaterlichaam kan een watervergunning vereist zijn. Voor onttrekkingen uit, en lozingen op rijkswateren is dit geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale wateren staan de regels over het onttrekken en brengen van water in de keur van het waterschap.

Rijkswateren

Artikel 6.16 van de Waterregeling bepaalt dat een watervergunning is vereist voor het onttrekken van meer dan 100 m3/uur water uit een rijkswater of het brengen van meer dan 5.000 m3/uur water in een rijkswater, als de instroomsnelheid groter is dan 0,3 m/s. Het onttrekken van de genoemde hoeveelheid met een lagere instroomsnelheid moet gemeld worden, maar is niet vergunningplichtig.

Hierop bestaat één uitzondering: als het brengen of onttrekken van water samenhangt met een lozing van stoffen die vergunningplichtig is op grond van artikel 6.2 van de Waterwet, dan is het brengen of onttrekken van de genoemde hoeveelheden ook vergunningplichtig bij een instroomsnelheid die lager is dan 0,3 m/s. Het is immers handiger om alle voorschriften voor het brengen, onttrekken en lozen in één vergunning op te nemen.
De vergunning wordt verleend door de Minister van Infrastructuur en Milieu, in de praktijk Rijkswaterstaat.

Als er voor het brengen of onttrekken van water geen vergunning is vereist, geldt wel de zorgplicht van artikel 6.18 van het Waterbesluit . Deze zorgplicht houdt in dat bij het onttrekken en brengen van water nadelige gevolgen voor de ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen en voor het peilbeheer zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Er zijn nog geen algemene regels ter uitwerking van deze zorgplicht vastgesteld. Rijkswaterstaat (als beheerder van de rijkswateren) kan wel maatwerkvoorschriften stellen ter uitwerking van de zorgplicht. Maatwerkvoorschriften kunnen betrekking hebben op de periode en de locatie van de handeling.

De Minister van Infrastructuur en Milieu kan in gevallen van onmiddellijk of dreigend watertekort een algemeen onttrekkingsverbod afkondigen. Dit verbod, in te zetten naar aanleiding van de toepassing van de verdringingsreeks, geldt voor alle onttrekkingen uit rijkswateren, ongeacht of ze algemeen geregeld of vergunningplichtig zijn. Voor de rijkswateren is dit een nieuw middel in de bestrijding van schade ten gevolge van watertekorten. Het algemene verbod wordt in de Staatscourant gepubliceerd. Zodra het verbod niet meer nodig is, trekt de minister het weer in. Ook dat besluit wordt in de Staatscourant geplaatst.

Regionale wateren

In de keur (een verordening) van het waterschap staan regels over het onttrekken van water uit en het brengen van water in regionale wateren. Elk waterschap heeft zijn eigen keur, dus de regels verschillen per beheergebied.

Elke keur stelt bepaalde onttrekkingen en lozingen vergunningplichtig. Deze vergunning is per definitie een watervergunning. Meestal geldt er een ondergrens voor de vergunningplicht: als het brengen of onttrekken van water in of uit regionale wateren relatief klein van omvang is (bijvoorbeeld niet meer dan 20 of 100 m3/uur) dan is dat niet vergunningplichtig. In de regel moet het brengen of onttrekken van water wel gemeld worden. De grens tussen vergunningplichtige en meldingsplichtige handelingen hangt vaak ook af van de vraag of het een primaire (grote) watergang betreft of een secundaire of tertiaire (kleine) watergang.

In veel keuren is bepaald dat het dagelijks bestuur van het waterschap het onttrekken van water uit of het brengen van water in regionale wateren kan verbieden bij droogte of andere calamiteiten. Dit is een algemeen verbod, waarmee ook handelingen die op grond van een vergunning zijn toegestaan worden verboden. Zodra de calamiteit of droogte voorbij is, wordt het verbod weer ingetrokken.

Via de website van de Unie van Waterschappen zijn alle websites van de waterschappen te raadplegen, waarop informatie is te vinden over de keuren.