Bestemmingsplan

Water (het watersysteem) is bij uitstek een aspect dat het lokale belang in het algemeen overschrijdt. Rijk en provincie kunnen, als nationale of provinciale belangen in het geding zijn, in de vorm van algemene regels kaders stellen. Deze kaders moet de gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmingsplan in acht nemen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de bescherming van primaire waterkeringen of het zekerstellen van voldoende ruimte voor waterberging.

Verordening Ruimte (of omgevingsverordening)

Ruimtelijke gebiedsbescherming kan de provincie regelen via de provinciale ‘Verordening ruimte’. In sommige provincies is deze onderdeel van de provinciale omgevingsverordening. Beschermingsgebieden voor drinkwaterwinning moet de provincie aanwijzen in de Provinciale Milieuverordening (PMV). Dit is bepaald in art. 1.2 Wet milieubeheer.

Provinciale ‘Verordening ruimte’

Provinciale Staten kunnen in de Verordening Ruimte (ook wel de provinciale omgevingsverordening) algemene regels opnemen om het (grond)waterbelang te beschermen. Binnen een termijn van één jaar moeten gemeenten een bestemmingsplan vaststellen dat in overeenstemming is met de regels in de verordening. Met de verordening kan de provincie daardoor:

  • strijdige ruimtelijke ontwikkelingen voorkomen,
  • zorgen voor een spoedige wijziging van gemeentelijke bestemmingsplannen en
  • een structureel ruimtelijk beschermingsregime vestigen.

Vertalen naar het bestemmingsplan

Als op basis van de ruimtelijke verordening er beschermingsgebieden zijn aangewezen, dan moet de gemeente dit nog vertalen naar het bestemmingsplan. In de SVBP (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) is aangegeven dat hiervoor een ‘gebiedsaanduiding’ moet worden gebruikt.

Zo kan een gebied bijvoorbeeld de gebiedsaanduiding ‘milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied’ krijgen of de gebiedsaanduiding ‘milieuzone-waterwingebied’. Met hulp van de regels en verbeelding van het bestemmingsplan kan de gemeente beperkingen opleggen. Bijvoorbeeld voor het bouwen of het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem ter plaatse van deze gebiedsaanduidingen.

Het beleid van een waterkwaliteitsbeheerder zoals een waterschap of Rijkswaterstaat werkt niet rechtstreeks door in het bestemmingsplan, zoals wel het geval is bij de verordening van de Provincie. Daarom heeft men afgesproken de waterkwaliteitsbeheerder via de watertoets bij het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken.

Watertoets is verplicht

De watertoets is sinds 1 november 2003 wettelijk verplicht voor bestemmingsplannen. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeente vooroverleg moet hebben met de waterkwaliteitsbeheerder en de provincie (art. 3.1.1 Bro). Ook heeft het besluit een verplichte waterparagraaf in de toelichting van bestemmingsplannen geregeld.

En volgens artikel 3.1.6 Bro moet het resultaat van het overleg in de toelichting op het plan worden verwoord. Het Bro geeft bovendien expliciet aan dat de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Het watertoetsproces is ook verplicht voor een ‘omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan’. Zie hiervoor art. 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en art. 5.20 en art. 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor).

De watertoets

De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen. Het gaat hierbij om alle wateren: zout en zoet water, grond- en oppervlaktewater. De gevolgen (veiligheid en wateroverlast, waterkwaliteit, verdroging, e.d.) moet de gemeente in beeld brengen.

De waterbeheerder beoordeelt het plan of het besluit en geeft advies over de waterhuishoudkundige aspecten. De initiatiefnemer betrekt dit advies in de belangenafweging. Voor inpassingsplannen en bestemmingsplannen moet de gemeente de resultaten van de watertoets verwerken in een waterparagraaf.

Toelichting: waterparagraaf

De watertoets leidt tot een waterparagraaf in de toelichting van het bestemmingsplan. Bestuurlijk gaat er een grote kracht uit van de watertoets, dat een goed overleg en een goede afstemming veronderstelt tussen gemeente en waterschap.

Afwijken van het advies van de waterbeheerder vraagt om een goede motivering. Daarom is het niet altijd nodig dat alle afspraken ook juridisch bindend in het bestemmingsplan worden opgenomen. Dit is deels ook niet mogelijk, bijvoorbeeld bij uitvoeringsaspecten.

Verbeelding en regels

Uit de watertoets kan volgen, dat het gewenst is beperkingen op te leggen aan bepaalde ontwikkelingen. Deze beperkingen moet de gemeente dan vastleggen in de verbeelding en de regels via duidelijk bouw‐ en gebruiksvoorschriften. Deze vormen een toetsingskader. Bijvoorbeeld bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouw‐ of aanlegactiviteiten. In relatie tot water kunnen voorschriften (regels) worden opgenomen bij:

  • Bouwpeilen(bouwvoorschrift);
  • Bescherming van primaire waterkeringen via een dubbelbestemming;
  • Regelen verhouding verhard/onverhard oppervlak (gebruiksvoorschrift) als dit vanuit ruimtelijk oogpunt noodzakelijk is (via voorwaardelijke verplichting).

Voorwaardelijke verplichting

Als uit de watertoets blijkt dat er, vanuit het grondwaterbelang, ruimtelijke maatregelen nodig zijn, kan de gemeente in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opnemen.

Van belang hierbij is wel dat in het bestemmingsplan geen uitvoeringsaspecten kan regelen (zoals bijvoorbeeld de aanleg van het infiltratiesysteem). Ook is het niet nodig om een voorwaardelijke verplichting op te nemen, als het anderszins al voldoende zeker is dat de maatregelen genomen worden. Bijvoorbeeld door voorschriften in het Keur van het waterschap.