Rijkswateren en regionale wateren

De Waterwet onderscheidt rijkswateren en regionale wateren. Volgens artikel 1.1 van de Waterwet zijn:

  • rijkswateren : watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij het Rijk; en
  • regionale wateren: watersystemen of onderdelen daarvan die niet in beheer zijn bij het Rijk.

In een bijlage bij het Waterbesluit staat welke wateren, kunstwerken en waterkeringen in beheer zijn bij het Rijk. In de Waterregeling wordt dit beheer verder uitgewerkt. Bij provinciale verordening (Verordening Water, al dan niet geïntegreerd met de Omgevingsverordening zoals die in sommige provincies van kracht is) worden de overheidslichamen aangewezen die de watersystemen of onderdelen daarvan beheren, die niet in beheer zijn bij Rijkswaterstaat. Dit zijn in de regel de waterschappen.

Aangewezen rijkswateren

In de bijlage II en bijlage III van het Waterbesluit zijn oppervlaktewaterlichamen inclusief kunstwerken en waterkeringen aangegeven die in beheer zijn bij het rijk (in de praktijk Rijkswaterstaat). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. In de Waterregeling wordt in paragraaf 3.1 het rijksbeheer nog verder uitgewerkt door het aangeven van uitzonderingen en exacte beheergrenzen. De exacte beheergrenzen zijn opgenomen in de kaartbijlagen bij de Waterregeling. Het rijksbeheer wordt hierbij uitgesplitst naar:

De gedetailleerde kaarten op de landkaart volgens de waterregeling vindt u op kaartbijlagen bij de Waterregeling. Deze worden met enige regelmaat gewijzigd/geactualiseerd.

Drogere oevergebieden

De zogenaamde drogere oevergebieden zijn op bijlage II van de Waterregeling aangegeven. Deze gebieden hebben in de praktijk een zeer geringe overstromingsfrequentie. De gebieden maken wel deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. In de drogere oevergebieden gelden wel de bepalingen van de Waterwet over het beheer van waterstaatswerken, maar niet de regels over lozen (zie art. 6.2, derde lid, Waterwet).

Uit de kaarten bij de Waterregeling blijkt of binnen de rijkswateren drogere oevergebieden voorkomen. Voor het kwaliteitsaspect (concreet het lozingsaspect) is hier de Wet bodembescherming van toepassing (een bodemlozing). Drogere oevergebieden worden immers tot de landbodem gerekend.

Komen in de drogere oevergebieden kleine wateren (sloten en plassen) voor? Dan moeten deze voor de toepassing van artikel 6.2 Waterwet weer wèl worden beschouwd als oppervlaktewaterlichaam. De Wet bodembescherming op de bodem en oevers van die wateren is dan niet van toepassing.

De meest omvangrijke drogere oevergebieden bevinden zich in het rivierbed van de rijksrivieren. De provincies hebben voor regionale wateren geen drogere oevergebieden aangewezen, zodat dit regime voor de waterschappen niet van toepassing is.

Regionale wateren

Voor de regionale wateren zijn vrijwel altijd de waterschappen beheerder. De instelling en nadere regeling van de waterschappen wordt geregeld via de Waterschapswet en de daarop gebaseerde waterschapsreglementen, die door provinciale staten worden vastgesteld.

In deze reglementen worden taken opgedragen aan de waterschappen. Dit centrale uitgangspunt van de Waterschapswet brengt met zich mee dat de provincie het regionale watersysteembeheer en de zorg voor de zuivering van stedelijk afvalwater aan waterschappen op dient te dragen; alleen voor het regionale vaarweg- en havenbeheer kan dit anders liggen.

Artikel 3.2, tweede lid Waterwet bepaalt dat in dat geval een aantal artikelen van de Waterwet niet van toepassing is, zoals de verplichting tot het opstellen van een legger.


Zie ook Handboek Water