Beoordeling primaire waterkeringen

De beheerder van de primaire waterkering moet iedere twaalf jaar aan de minister verslag uitbrengen over de algemene waterstaatkundige toestand van de primaire waterkeringen (artikel 2.12, eerste lid van de Waterwet). Eerder vielen de dijken onder toezicht van de provincie. Sinds 1 januari 2014 houdt de minister van Infrastructuur en Waterstaat (Inspectie voor Leefomgeving en Transport) toezicht op primaire waterkeringen.

Om de rapportage op te kunnen stellen worden de primaire waterkeringen door de beheerder (de waterschappen en Rijkswaterstaat) beoordeeld. Het doel van de beoordeling is om aan te tonen of de waterkering (wel of niet) aan de veiligheidsnorm voldoet op de afgesproken peildatum. In 2017 start de vierde beoordelingsronde (eerder toetsronde genoemd), na een verlengde derde toetsronde. Met een vierde beoordelingsronde is gewacht omdat de wettelijke veiligheidsnormen de afgelopen periode zijn veranderd. Daarmee veranderde ook de beoordelingssystematiek.

De beheerder van de primaire waterkering voert bij deze beoordeling een zo volledig mogelijke veiligheidsbeoordeling uit. Aan de ene kant blijkt uit deze beoordeling of de kering aan de aangegeven norm voldoet. Aan de andere kant blijkt wat er de komende jaren eventueel nodig is om de primaire waterkeringen aan deze norm te laten voldoen.

Als blijkt dat de primaire waterkering niet aan de aangegeven norm voldoet moet het verslag een omschrijving bevatten van de voorzieningen die op termijn nodig zijn om de waterkering aan de norm te laten voldoen (artikel 2.12, zesde lid van de Waterwet).

De verslagen van de beheerders zijn de basis voor het verslag dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan de Eerste en Tweede Kamer uitbrengt over de veiligheid (artikel 2.12, derde lid van de Waterwet). Dit verslag gaat over de algemene waterstaatkundige toestand van de primaire waterkeringen in Nederland. In de praktijk wordt deze rapportage aan het parlement de ‘Landelijke toetsing' genoemd.

In het Hoogwaterbeschermingsprogramma staat een overzicht van maatregelen om aan de aangegeven normen te voldoen. De op 1 januari 2014 gewijzigde bepalingen over de financiering van de maatregelen zijn te vinden in paragraaf 5 van hoofdstuk 7 van de Waterwet. De minister verleent op aanvraag een subsidie aan de beheerder. De beheerder moet bepaalde maatregelen treffen welke zijn opgenomen in een jaarlijks door de minister vast te stellen programma.

De subsidie wordt in beginsel verleend voor negentig procent van de geraamde kosten van een sober en doelmatig ontwerp van de maatregelen (artikel 7.23, lid 2 Waterwet). De resterende 10 procent komt voor rekening van het uitvoerende waterschap. Alle waterschappen dragen jaarlijks financieel bij aan de bekostiging van het maatregelenprogramma.

Hieronder wordt het beoordelingsproces door de beheerder nader uitgewerkt en toegelicht.

Beoordeling van de primaire waterkeringen: Wettelijk kader

In artikel 2.12, vierde lid van de Waterwet is de basis voor het beoordelen van de primaire waterkeringen neergelegd. Bij de beoordeling moet rekening worden gehouden met:

  1. de voor een dijktraject vastgestelde norm of normen (bijlage II en III van de Waterwet);
  2. de vastgestelde regels voor het bepalen van de hydraulische belasting en de sterkte (artikel 2.3, eerste lid van de Waterwet);
  3. de technische leidraden voor het ontwerp, beheer en onderhoud van primaire waterkeringen (artikel 2.6 van de Waterwet);
  4. de legger van de primaire waterkering (artikel 5.1 van de Waterwet);
  5. de bij Ministeriële regeling (Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017) vastgestelde nadere regels.

Op grond van artikel 2.3, eerste lid van de Waterwet is de Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017 vastgesteld. Deze regeling bevat in de bijlagen 2 en 3 de Voorschriften bepaling hydraulische belastingen primaire waterkeringen en de Voorschriften bepaling sterkte en veiligheid primaire waterkeringen. De voorschriften rond de hydraulische belasting leggen de relatie vast tussen de hoogwaterstanden en overstromingskansen, waarvan de beheerder moet uitgaan bij het bepalen van het waterkerend vermogen van de primaire waterkeringen.

  • De voorschriften in bijlage 3 bevatten eisen over de beoordeling van de veiligheid van de primaire waterkeringen. Deze voorschriften vormen samen het wettelijk beoordelingsinstrumentarium. En spelen dus een belangrijke rol bij de beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen.

Van dijkring naar dijktraject

De dijkringgedachte is de basis geweest voor de normering in de Waterwet.

Inmiddels is door gebruik te maken van overstromingsscenario’s en computersimulaties veel meer bekend geworden over de omvang van overstroomde gebieden, de waterdieptes en de gevolgen. Gebleken is dat de gevolgen van een overstroming sterk afhankelijk zijn van de plaats waar de kering bezwijkt. Daarom is ervoor gekozen om kortere stukken kering (dijktrajecten) als uitgangspunt te nemen voor de nieuwe normering. Daarbij maakt een waterkerend kunstwerk dat onderdeel vormt van een primaire waterkering, deel uit van het genormeerde dijktraject waarin het is gelegen.

Door de overstap naar dijktrajecten heeft het begrip dijkring in de nieuwe systematiek geen functie meer in de Waterwet. De begripsbepaling dijkring in de wet is daarmee vervallen.

Zowel de primaire waterkeringen die deel uitmaakten van de voormalige dijkringen, als de voormalige zogenoemde b-keringen zijn ingedeeld in dijktrajecten. Bij het afbakenen van de trajecten hebben de volgende factoren een rol gespeeld:

  • een groot verschil in gevolgen van een overstroming en daarmee in de omvang van de schade en de schadebedragen in vergelijking met een andere breslocatie in dezelfde dijkring;
  • de fysieke kenmerken van het gebied dat overstroomt als het dijktraject het begeeft;
  • de lengte van een traject, omdat een groot verschil in lengte bij een gelijke overstromingskans tot verschillen in de doorsnede van de waterkeringen leidt. Als bijvoorbeeld een stuk waterkering van één kilometer moet voldoen aan een kans op doorbreken van eenmaal in de duizend jaar, hoeft de kering aanzienlijk minder groot en sterk te worden ontworpen dan een stuk kering van 10 kilometer dat aan diezelfde kans moet voldoen;
  • locatiespecifieke omstandigheden, bijvoorbeeld dat één gebied binnen het traject een zeer strenge eis nodig heeft door bijvoorbeeld grotere risico’s op vele slachtoffers.

De trajecten zijn vastgelegd in bijlagen I en IA bij de Waterwet. Op de kaarten in bijlage I is de globale ligging van de trajecten weergegeven. Bijlage IA bevat de rijksdriehoekscoördinaten van de begin- en eindpunten van elk dijktraject.

Door de overgang van dijkringen naar dijktrajecten heeft een aantal van de huidige primaire keringen een andere functie of speelt geen rol meer in het stelsel van primaire waterkeringen. Er is daarom geen sprake meer van a-, b-, c- en d-keringen. In het huidige systeem zijn er drie typen dijktrajecten.

Het eerste type wordt gevormd door de dijktrajecten die direct buitenwater keren en zo het achterland rechtstreeks beschermen tegen overstromingen. Het merendeel van de dijktrajecten behoort tot deze categorie. Het gaat om dijken en duinen (de voormalige a-keringen) en een deel van de voormalige b-keringen, te weten de b-keringen waarachter zich een relatief klein oppervlaktewaterlichaam bevindt.

Het tweede type dijktrajecten zijn de dijktrajecten die de functie hebben achterliggende keringen te beschermen door te voorkomen dat de hydraulische belasting op die keringen substantieel wordt verhoogd. Dit zijn voorliggende dijktrajecten. Het gaat om keringen die werden aangemerkt als b-keringen en vaak grotendeels uit kunstwerken bestaan. Ook de stormvloedkeringen worden tot dit type gerekend.

Tot slot is er een compartimenterend dijktraject. Deze kering hoeft in tegenstelling tot het eerste en tweede type kering onder normale omstandigheden geen buitenwater te keren. De kering heeft de functie de gevolgen van een overstroming te beperken als een primaire waterkering bezwijkt.

Beoordeling primaire waterkering

De norm voor primaire waterkeringen die het achterland rechtstreeks beschermen tegen overstroming, wordt uitgedrukt in een overstromingskans per jaar. Een overstromingskans is de kans op een overstroming door het bezwijken van een primaire waterkering, rekening houdend met allerlei mogelijke waterstanden en sterkteaspecten van de kering.

Bij de berekening van de overstromingskans wordt ook rekening gehouden met het aantal mogelijke slachtoffers, de kosten van dijkversterking per traject en de eventuele schade die ontstaat bij overstromingen.

Bij voorliggende dijktrajecten, die vaak grotendeels uit kunstwerken bestaan, is de maximaal toelaatbare faalkans (ondergrens) als uitgangspunt is genomen. Omdat de kosten voor dergelijke kunstwerken vaak heel groot zijn in vergelijking tot andere dijktrajecten, geeft de berekening van een overstromingskans hier geen helder beeld.

Tot de voorliggende trajecten worden ook de stormvloedkeringen gerekend. Voor deze keringen bevat het nieuwe normstelsel (sinds 1 januari 2017) naast de faalkans per jaar een kans op niet-sluiten.

Eén voormalige c-kering behoudt als compartimenterende kering zijn functie in het primaire systeem: de Diefdijk. In het geval van de Diefdijk is het kostenefficiënt om deze kering als compartimenterende kering («tussendeur») in het primaire stelsel te houden. Daardoor hoeft de norm van de voorliggende primaire kering namelijk minder streng te zijn.

De Diefdijk heeft de status van primaire kering, ook al wordt deze kering onder normale omstandigheden niet belast met buitenwater. Er is een speciale norm vastgesteld voor de Diefdijk, die eisen stelt aan de kering uitgaande van de situatie dat de voorliggende primaire kering bezwijkt.

Verslaglegging van de beoordeling en vervolg

De beheerder moet op grond van artikel 2.12, vierde lid van de Waterwet de bevindingen van de beoordeling rapporteren aan de Minister. Per dijktraject moet een schriftelijke rapportage worden opgesteld die ten minste de volgende informatie bevat:

  • Het veiligheidsoordeel;
  • Een duiding van dit veiligheidsoordeel;
  • Een overzicht van de te treffen voorzieningen;
  • Aanvullende informatie:
    • Veiligheidsoordeel ten opzichte van aanvullende eisen aan de waterkeringen.

Op grond van het voor 1 januari 2017 geldende Wettelijke toetsinstrumentarium (WTI) werd getoetst of een waterkering hoog en sterk genoeg is om een extreme conditie te kunnen keren. Na inwerkingtreding van de nieuwe normen zal met het nieuwe wettelijke beoordelingsinstrumentarium (WBI) worden beoordeeld welk beschermingsniveau een waterkering biedt. Dit niveau wordt dan vergeleken met zowel de signaleringswaarde als de ondergrens.

De beoordeling wordt in categorieën in afstand tot de norm weergegeven en is daarmee meer genuanceerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van filters. Het algemene filter bestaat uit een aantal criteria op basis waarvan de keringbeheerder kan bepalen of het mogelijk is direct tot een oordeel over het traject te komen.

Voor de trajecten die niet voldoen aan de voorwaarden van het algemene filter, wordt de beoordeling voortgezet volgens de in dit deel beschreven toetsprocedure en de in Bijlage 2 (Hydraulische belastingen) en in Bijlage 3 (Sterkte en veiligheid) beschreven voorschriften.

In Bijlage 1 van de Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017 staat de ”Procedure beoordeling veiligheid primaire waterkeringen”. Hierin staan de stappen die moet worden doorlopen voor de beoordeling en worden de rapportageverplichtingen beschreven. In deze bijlage is ook een begrippenlijst opgenomen met een uitleg van alle begrippen die in het WBI 2017 worden gebruikt.

Beoordeling van de grote rivieren (ligging van de rivierbodem)

De veiligheid van gebieden tegen overstromingen wordt niet alleen bepaald door de sterkte van de primaire waterkeringen, maar ook door rivierafvoeren en waterstanden. Het is voor de veiligheid van de primaire waterkeringen namelijk van belang dat de ligging van de rivierbodem geen nadelige invloed heeft op de hoogwaterstanden.

Met de rapportageverplichting van artikel 2.12, tweede lid van de Waterwet moet de beheerder van het buitenwater (de grote rivieren) daarom inzicht geven in hoeverre het beheer en onderhoud van de rivier bijdraagt aan de handhaving van het leggerprofiel en de voor de waterkering geldende regels voor het bepalen van de hydraulische belasting en de sterkte.

Met het verslag over de primaire waterkeringen en het verslag over de grote rivieren kan in de verslaglegging aan de Minister een volledig beeld worden gegeven van de aspecten die een rol spelen bij de handhaving van de wettelijke beschermingsnorm. Bij de derde toetsronde is de waterstaatkundige toestand van de grote rivieren voor het eerst meegenomen.