Coördinatie bij IPPC-inrichtingen

De Waterwet en de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) kennen een coördinatieregeling bij gelijktijdige verlening of wijziging van de Watervergunning en de omgevingsvergunning bij IPPC-inrichingen. De bepalingen hieromtrent zijn in beide wetten vrijwel identiek en vormen daarmee elkaars spiegelbeeld. In de Waterwet betreft dit § 4 van hoofdstuk 6, 'Coördinatie met Wet milieubeheer of Kernenergiewet' en in de Wabo § 3.5. 'Coördinatie met de voorbereiding van beschikkingen krachtens artikel 6.2 van de Waterwet'.

Coördinatie bij vergunningverlening

Voor de vergunningverlening van IPPC-inrichtingen geldt een coördinatieregeling op grond van verschillende wetten. Dit gaat om:

  • Waterwet
  • Wet milieubeheer
  • Wabo
  • Kernenergiewet

Uitgebreide informatie over de IPPC-richtlijn en aanverwante zaken kunt u vinden in de handleiding IPPC van InfoMil

Waterwet

De coördinatieregeling in hoofdstuk 6, § 4, van de Waterwet gaat over de coördinatie met een omgevingsvergunning voor milieu en de vergunning op grond van de Kernenergiewet. De Wm-vergunning is sinds de komst van de Wabo de omgevingsvergunning. Een vergunning op grond van de kernenergiewet, dat blijft een aparte vergunning. In de Waterwet en de § 3.5. van de Wabo, is een coördinatieregeling opgenomen voor IPPC-inrichtingen.

De coördinatieregeling omvat de volgende elementen:

  1. Alleen coördinatie als de aanvraag voor de vergunningen (Watervergunning, omgevingsvergunning en vergunning op grond van de kernenergiewet) gelijktijdig wordt ingediend.
  2. Als binnen zes weken na indiening van de aanvraag voor één van de vergunningen geen aanvraag is ingediend voor de andere vergunning dan wordt de aanvraag voor beide vergunningen buiten behandeling gelaten.
  3. Indien de aanvraag om verlening of wijziging van de vergunning krachtens artikel 6.2 van de Waterwet buiten behandeling wordt gelaten, wordt de aanvraag om de omgevingsvergunning eveneens buiten behandeling gelaten (artikel 3.18 Wabo). Omgekeerd geldt ook dat indien de aanvraag om verlening of wijziging van een omgevingsvergunning of een vergunning op grond van de Kernenergiewet buiten behandeling wordt gelaten, ook de aanvraag om de watervergunning buiten behandeling gelaten wordt (artikel 6.27 Wtw).
  4. De wetgeving kent geen concrete bepalingen wat te doen als één van de vergunningen wordt geweigerd. Bij weigering van de omgevingsvergunning ligt het voor de hand ook de watervergunning te weigeren. Artikel 6.27, tweede lid Wtw verwijst naar artikel 14.3 Wm waar gesteld wordt dat gelet moet worden op de samenhang tussen de vergunningen. Bovendien ligt het niet voor de hand dat geloosd wordt vanuit een inrichting die niet opgericht kan worden, wegens ontbreken van een omgevingsvergunning. Ook als de watervergunning wordt geweigerd ligt het voor de hand de omgevingsvergunning te weigeren vanwege de samenhang tussen de vergunningen.
  5. Indien in de Watervergunning een geldigheidstermijn kent, kan een gelijke bepaling in de omgevingsvergunning worden opgenomen. Indien in de omgevingsvergunning een termijn is opgenomen wordt in de Watervergunning eenzelfde termijn opgenomen.
  6. Het betrokken bestuursorgaan brengt binnen 8 weken na de aanvraag een advies uit over de samenhang tussen de beschikkingen en over het ontwerp van de beschikking. Het bevoegd gezag kan die termijn van 8 weken met een redelijke termijn verlengen.
  7. Indien een beroep wordt ingesteld tegen een beschikking krachtens de Wabo of de Kernenergiewet kan de uitspraak in beroep ook betrekking hebben op de samenhangende watervergunning.
  8. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de watervergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. Omgekeerd kan de watervergunning worden ingetrokken als de vergunning krachtens de Wm (omgevingsvergunning) of kernenergiewet wordt ingetrokken.
  9. Indien de gemeente bevoegd gezag is voor de omgevingsvergunning kan de provincie ter zake van de inhoud van de vergunning een aanwijzing geven aan de gemeente, op verzoek van het bevoegd gezag op grond van de Waterwet, en het bevoegd gezag op grond van de Waterwet, op verzoek van de gemeente.
  10. Indien de provincie of de minister bevoegd gezag is op grond van de Wm of de kernenergiewet kunnen zij een aanwijzing geven aan het bevoegd gezag op grond van de Waterwet. De aanwijzing wordt vermeld in de beschikking.