Luchtvoorschriften voor gieterijen

Op deze pagina een toelichting op de luchtvoorschriften van de activiteit, Smelten en gieten van metalen. De voorschriften stellen eisen aan lood, stof en amines. Inzet van schone metalen voorkomt emissies van dioxines en PAKs.

Het smelten van goud, zilver en platina valt niet onder deze activiteit. Maar het smelten van deze metalen is ook niet vergunningplichtig. Het Activiteitenbesluit is dus van toepassing. Voor luchtemissies gelden dan de voorschriften uit afdeling 2.3 Lucht en geur.

Het gieten met een verbruik van meer dan 500 kilogram was per jaar blijft vergunningplichtig. Hierbij kunnen er emissies zijn naar het milieu die vragen om een bedrijfsspecifieke aanpak. De vergunningplicht hiervan staat in bijlage I van het Bor in onderdeel C, categorie 12.3, onderdeel b. Voor luchtemissies gelden dan de voorschriften uit afdeling 2.3 Lucht en geur.

Het smelten en gieten van metalen is vaak maar een onderdeel van het totale productieproces. Vaak vindt verdere bewerken plaats van het gegoten werkstuk tot een eindproduct, zoals slijpen lassen stralen. Het bewerken van metalen werkstukken valt onder andere activiteiten van het activiteitenbesluit (paragrafen 4.5.1 tot en met 4.5.11).

Smelten en gieten van metalen

Gebruik schone metalen

De voorschriften bij deze activiteit stellen eisen aan de metalen die het bedrijf inzet. De ingezette metalen moeten ‘schoon’ zijn. Dit garandeert dat het smelten van de metalen niet leidt tot ongewenste emissies van dioxines en PAKs. Niet alleen zijn deze verbindingen zeer ongewenst, ze vragen ook om een bedrijfsspecifieke aanpak.

Volgens de Activiteitenregeling gelden de volgende eisen aan het te smelten metaal:

  • Het metaal voldoet aan de technische standaarden die gelden voor reguliere toepassing van het metaal.
  • De soort legering en de verhouding van metalen in de legering is bekend. De gieterij kan dit aantonen.
  • Het metaal is zichtbaar vrij van olie, olie-emulsies, smeermiddelen of vet. Uitgezonderd zijn de verwaarloosbare hoeveelheden die geen druppelvorming tot gevolg hebben.
  • Het ingezette materiaal bezit geen van de eigenschappen van bijlage III van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Het gaat hierbij niet om de eigenschappen van het metaal.

Er gelden dus Europese eisen en eisen van het Activiteitenbesluit. Het inzetten van metalen die niet aan deze eisen voldoen is niet mogelijk onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Het voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit betekent overigens niet dat voldaan is aan de Europese eisen.

Over het algemeen kan het bevoegd gezag de volgende uitgangspunten aanhouden:

  • Metalen in de vorm van broodjes voldoen aan de eisen uit de Activiteitenregeling. Dit moet ook blijken uit de productspecificaties bij de geleverde metalen.
  • De gieterij kan metaal dat vrijkomt na nabewerking van gietstukken weer inzetten als grondstof. Dit heet de zogenaamde omloop. Over het algemeen zal dit metaal voldoen aan de eisen uit de Activiteitenregeling. Wel moet het metaal vrij zijn van bijvoorbeeld metaalbewerkingsvloeistoffen.

Technische standaarden die gelden voor reguliere toepassing van metaal

Het te gebruiken metaal moet voldoen aan de technische standaarden voor reguliere toepassing. Het moet daarom (bijna) vrij zijn van plastics, textiel en andere niet-metalen. Dit zal bijna in alle gevallen ook zo zijn. De aanwezigheid van andere stoffen beïnvloedt namelijk in veel gevallen de producteigenschappen negatief.

Voor aluminium(legeringen) staan de technische standaarden in EN 13920-1: 2002. De kaderrichtlijn afvalstoffen geeft in bijlage III aan waardoor een afvalstof het kenmerk ‘gevaarlijk’ krijgt. Het gaat om eigenschappen zoals ontplofbaar, kankerverwekkend en giftig.

Kaderrichtlijn afvalstoffen

Artikel 4.84.1 van de Activiteitenregeling sluit aan bij de end of waste criteria die de Europese Commissie vaststelt. Bepaalde afvalstromen kunnen het predicaat afval verliezen. Hiervoor moet het afval een bepaalde behandeling ondergaan en voldoen aan bepaalde criteria. Dit volgt uit artikel 6 lid 1 en 2 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Voor de ijzer-, staal- en aluminiumschroot en of koperschroot geldt dit op basis van een Europese verordening. Meer informatie staat op de website van RWSleefomgeving.

Ingezet materiaal bezit geen van de eigenschappen van bijlage III van de Kaderrichtlijn afvalastoffen.

Het ingezette materiaal bezit geen van de eigenschappen van bijlage III van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Het gaat hierbij niet om de eigenschappen van het metaal. Dit blijkt uit de Europese verordeningen nr. 333/2011 en nr. 715/2013. Het gaat hierbij om (gevaarlijke) verontreinigingen die leiden tot een of meer van de eigenschappen zoals radioactiviteit. Onder deze verontreinigingen vallen ook verontreinigingen die de technische standaarden van regulier metaal niet beïnvloeden.

Afvoerpunt en maatwerk

Het bedrijf moet emissies naar de buitenlucht bovendaks en omhoog gericht afvoeren. Dit voorschrift geldt als er binnen 50 meter van het afvoerpunt gevoelige gebouwen liggen. Dit voorschrift geldt niet voor gevoelige gebouwen op een gezoneerd industrieterrein of bedrijventerrein met minder dan 1 gevoelig gebouw per hectare. Ook geldt dit voorschrift niet voor een bedrijf dat al bestond toen het Activiteitenbesluit in werking trad.  Voorwaarde is wel dat het bedrijf zijn activiteit niet gewijzigd heeft.

In het belang van de luchtkwaliteit kan het bevoegd gezag bij maatwerk voorschriften stellen aan de ligging en uitvoering van het afvoerpunt. Dit is ook mogelijk voor een bedrijf dat al bestond toen het Activiteitenbesluit in werking trad. Een voorbeeld van een maatwerkvoorschrift is het verhogen van de afvoerhoogte om te zorgen voor een betere verspreiding van afgezogen dampen en gassen.

Loodemissies

Lood- en loodverbindingen kunnen vrijkomen bij het smelten van verschillende metalen. Lood kan bij de recycling in kleine hoeveelheden aanwezig zijn in het te smelten metaal. Dit kan van nature of door ‘verontreiniging’ van het metaal. Daarnaast voegen gieterijen lood ook wel toe aan andere metalen om de giet- en producteigenschappen te beïnvloeden. Dit varieert van kleine hoeveelheden tot tientallen procenten.

De emissiegrenswaarde voor lood is 0,5 mg/Nm3 bij een grensmassastroom groter dan 2,5 g/u. De sommatiemethode is van toepassing.

De gieterij voldoet aan deze emissiegrenswaarde als:

  • Bij het smelten de legering ten hoogste 2% lood bevat. Het gaat hierbij om koper en koperlegeringen, aluminium en aluminiumlegeringen, zink en zinklegeringen, tin en tinlegeringen.
  • Bij het smelten de legering ten hoogste 5% lood bevat. Het gaat hierbij om koper en koperlegeringen, aluminium en aluminiumlegeringen, zink en zinklegeringen, tin en tinlegeringen. Bovendien is de smeltoven ten hoogste 200 uur in bedrijf.
  • Bij het smelten de legering ten hoogste 10% lood bevat. Het gaat hierbij om koper en koperlegeringen, aluminium en aluminiumlegeringen, zink en zinklegeringen, tin en tinlegeringen. Bovendien is de smeltoven ten hoogste 100 uur in bedrijf.
  • De gieterij de afgezogen emissies van lood afvoert door een goed functionerende filtrerende afscheider.

Loodemissies

Lood heeft een relatief laag smeltpunt (327,5 0C). Het smelten van lood gebeurt bij een temperatuur iets hoger dan het smeltpunt. Dit voorkomt tussentijdse stolling van het metaal. Bij deze temperatuur komen zeer lage loodemissies voor. Dit blijkt uit metingen gedaan in opdracht van de Koninklijke Metaalunie, de FME en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Maar er zijn gieterijen die lood toevoegen aan gesmolten metalen met een hoger smeltpunt zoals koper of aluminium. Dan zal het lood voor een deel ‘verdampen’ en tot luchtemissies leiden. In de Activiteitenregeling staan erkende maatregelen voor het smelten van legeringen met toevoeging van lood.

Bij toevoegen van maximaal 2% lood aan de legering blijft de loodemissie onder de vrijstellingsbepaling. Dit blijkt uit metingen en aanvullende berekeningen. De mogelijke aanwezigheid van lood in het metaal is hierbij meegerekend. De vrijstellingsbepaling voor lood staat in artikel 2.6 van het Activiteitenbesluit. Omdat geen overschrijding van de vrijstellingsbepaling plaats vindt, hoeft de gieterij geen aanvullende maatregelen te nemen.

Het toevoegen van meer lood zal eerder leiden tot een overschrijding van de vrijstellingsbepaling. Door de oven minder uren te gebruiken voor lood(legeringen) kan de gieterij metaal smelten zonder aanvullende maatregelen te nemen. Bij het toevoegen van maximaal 5% lood kan de oven maximaal 200 uur gebruikt worden. Bij maximaal 10% toegevoegd lood kan de oven maximaal 100 uur worden gebruikt. Overigens kan het zijn dat de gieterij dit lood niet ter plaatse toevoegt. De gieterij kan de legeringen ook kant en klaar kopen.

Amines

Bij het maken van croning- en coldbox-kernen kunnen emissies van stof en van amines plaatsvinden. De emissiegrenswaarde voor amines is maximaal 5 mg/Nm3.

Als het bedrijf een gaswasser plaatst voldoet het bedrijf aan de emissiegrenswaarde van het Activiteitenbesluit.

Zeer zorgwekkende stoffen

Voor emissies van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) kan het nodig zijn om aanvullende eisen te stellen. Dit regelt het bevoegd gezag in een maatwerkbesluit met een reguliere procedure. Het bevoegd gezag kan eisen stellen aan de ligging en uitvoering van het afvoerpunt op basis van artikel 2.4 lid 8b van het Activiteitenbesluit.

De noodzaak blijkt uit de plaatselijke (milieu)omstandigheden. Zo kan de aanwezigheid van een gevoelig gebouw reden zijn om blootstelling aan ZZS te voorkomen of te verminderen door verplaatsing van het emissiepunt. Bij deze bedrijfsspecifieke afweging houdt het bevoegd gezag rekening met de kosten en baten.

Uitgangspunt is dat via het toepassen van BBT de emissies geregeld zijn. Komen wel relevante emissies van ZZS vrij, dan kan het bevoegd gezag op basis van de zorgplichtbepaling in artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften opstellen.

Meer informatie staat in de Handleiding zeer zorgwekkende stoffen.

Geur

De activiteit Smelten en gieten van metalen regelt geur niet. Het smelten en gieten van metalen kan wel tot geurhinder leiden. In dat geval gelden de geurvoorschriften uit artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.

Meer informatie hierover staat in de Handleiding geur.

Mogelijke bronnen van geurhinder bij het smelten en gieten van metalen zijn:

  • het maken van thermohardende kernen
  • het chemisch ontgassen van aluminiumbaden
  • het koelen van producten in kleigebonden zand, vooral met producten met een hoge giettemperatuur waarbij de metaal/zandverhouding hoog is ten opzichte van het kleigehalte. Ook het toevoegen van additieven zoals houtmeel en maïsproducten aan de kernen kan in combinatie met kleigebonden vormen mogelijk leiden tot geurhinder
  • het uitbreken van producten uit kleigebonden zand, vooral met producten met een hoge giettemperatuur waarbij de metaal/zandverhouding hoog is ten opzichte van het kleigehalte
  • het uitbreken van producten uit met organische bindmiddelen gebonden zand, vooral met producten met een hoge giettemperatuur waarbij de metaal/zandverhouding en de kernzand/vormzandverhouding beide hoog zijn.

Erkende maatregelen

Het uitgangspunt is dat het bedrijf met het nemen van de erkende maatregelen uit de Activiteitenregeling voldoet aan de emissiegrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De toezichthouder controleert in dat geval op de aanwezigheid en goede werking van de erkende maatregel.

Heeft het bedrijf de erkende maatregelen niet of onvoldoende uitgevoerd, dan toont het bedrijf aan:

  • dat de emissie de emissiegrenswaarde niet overschrijdt
  • of dat de emissie niet relevant is

Aantonen kan bijvoorbeeld met metingen of berekeningen. De aantoonplicht volgt uit artikel 2.8 lid 1b van het Activiteitenbesluit. Zie ook de informatie op de pagina Toezicht bij hoofdstuk 3 en 4 activiteiten.

Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid bij maatwerk eisen te stellen aan de controle en onderhoud van de emissiebeperkende techniek of aan de controle van de emissies. Dit volgt uit artikel 2.7 lid 8 en 9 van het Activiteitenbesluit.

Aantoonplicht: bedrijf overschrijdt emissiegrenswaarde niet

Artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit regelt een aantoonplicht om te controleren of het bedrijf aan de emissiegrenswaarde voldoet. Dit is mogelijk als:

  • de Activiteitenregeling geen maatregelen noemt waarmee het bedrijf voldoet aan de emissiegrenswaarde uit het Activiteitenbesluit.
  • wanneer het bedrijf geen of een alternatieve maatregel treft dan de maatregel genoemd in de Activiteitenregeling.
  • bij verandering van de activiteit waardoor de emissie toeneemt (artikel 2.8 lid 2 van het Activiteitenbesluit).

Aantonen kan bijvoorbeeld via berekeningen, schattingen, emissies van vergelijkbare bedrijven, historische gegevens of metingen. In bepaalde gevallen kan het bevoegd gezag via maatwerk een meetverplichting opleggen. Dit kan op basis van artikel 2.7 lid 9 van het Activiteitenbesluit.

De webpagina metingen en monitoring geeft een toelichting op de meetvoorschriften van artikel 2.8.

Loodemissies

Bij het toevoegen van hogere percentages lood of bij meer uren smelten dan genoemd in de regeling is een goed functionerende filtrerende afscheider op de oven nodig. Het bedrijf heeft wel de mogelijkheid om aan te tonen dat het ook zonder de filtrerende afscheider voldoet. Dit kan zijn omdat:

  • De emissie toch onder de vrijstellingsbepaling blijft
  • De emissie onder de grensmassastroom blijft
  • De emissie onder de emissiegrenswaarde voor lood blijft

Aantonen kan via metingen, maar dit hoeft niet. Het loodpercentage kan bijvoorbeeld al blijken uit de inkoopgegevens. Bij ingekochte metalen met een loodpercentage minder dan 2% blijft de emissie onder de grensmassastroom. Ook kan de gieterij een loodboekhouding bij houden. In deze loodboekhouding registreert de gieterij:

  • Welk percentage lood in de legering aanwezig is

  • Hoe lang de oven in gebruik is geweest