Methoden om kosteneffectiviteit te bepalen

De kostencurves methode is één methode om kosteneffectiviteit van milieumaatregelen te berekenen. In een kostencurve is de kosteneffectiviteit weergegeven als functie van de concentratie van de verontreiniging in de ongereinigde afgassen (de ingangsconcentratie).

Naast deze methode zijn er nog andere mogelijke berekeningsmethodes en toetsingskaders voor het beoordelen van de kosteneffectiviteit. De meest relevante zijn beschreven in het Europese referentiedocument Economics and Cross Media Effects. Hierin staan methodieken voor kosteneffectiviteit berekeningen en toetsingswaardes. De kostencurves methode staat ook in dit Europese referentiedocument, maar dan nog met de oude referentiewaarden.

Aanpak volgens kostencurves

Bijlage 2 van het Activiteitenbesluit geeft de methodiek voor het berekenen van de kosten van emissiebeperkende maatregelen. De milieubaten volgen uit de opgegeven emissies en de berekende effecten van emissiebeperkende maatregelen. De kosteneffectiviteit is vervolgens de jaarlijkse kosten gedeeld door de vermeden emissie per jaar. De kosteneffectiviteit wordt uitgedrukt in euro's per kilo emissiereductie. Het bevoegd gezag bepaalt daarna of de baten nog opwegen tegen de kosten (kosteneffectiviteit).

Voor de afweging kan het bevoegd gezag een toetsing uitvoeren op basis van kostencurves. De kostencurve geeft de kosteneffectiviteit weer als functie van de concentratie van de verontreiniging in de ongereinigde afgassen (de ingangsconcentratie).

Bij een hoge ingangsconcentratie werkt een emissiebeperkende maatregel meestal efficiënt. Dan vangt de maatregel veel verontreiniging af, waardoor de kosteneffectiviteit gunstig is (lage waarde). Bij een lage ingangsconcentratie is het vaak kostbaar om emissie af te vangen en is de kosteneffectiviteit dus ongunstig (hoge waarde).

In één curve kunnen ook de effecten van verschillende maatregelen, met een verschillende kostprijs of verschillende efficiëntie, worden weergegeven.

Indicatieve referentiewaarden

Het adviesbureau DHV heeft in 2010 volgens de kostencurve benadering een aantal kostencurves opgesteld. Een voorbeeld is in de figuur hieronder weergegeven. Op basis hiervan zijn bandbreedtes bepaald voor de toetsing van de kosteneffectiviteit van emissiebeperkende maatregelen tegen vier luchtvervuilende stoffen: NOx, SO2, VOS en stof. Deze bandbreedtes staan in tabel 2.7 van het Activiteitenbesluit.

Bandbreedtes tabel 2.7 Activiteitenbesluit

Component

Afwegingsgebied (€/kg)

NOx

5 - 20

SO2

5 - 10

VOS

8 - 15

Stof

8 - 15

Voorbeeld kostencurve uit het onderzoek van DHV 2010

DHV heeft een aantal kostencurves opgesteld (zie kostenstudie DHV 2010 (pdf, 666 kB)). De kosteneffectiviteit is daarbij berekend als functie van de ingangsconcentratie van verschillende luchtverontreinigende stoffen bij diverse retrofitfactoren en een vaste uitgangsconcentratie. Op basis van de geanalyseerde praktijkgevallen ontstaat zo per stof een range van waarden. De maatregelen binnen deze range zijn in beginsel als kosteneffectief te beschouwen.

De hoogste waarde van de range is waar in de curve de kosten sterk stijgen. De hoogste waarde is dan een afkapcriterium, waarboven een maatregel in principe niet meer kosteneffectief is. Ligt de kosteneffectiviteit beneden deze waarde dan is een maatwerkaanpak volgens de kostencurvemethode gewenst. Hierbij kan zo nodig ook de retrofitfactor betrokken worden.

Voorbeeld kostencurve studie DHV

Geen referentiewaarde in het Activiteitenbesluit

In tabel 2.7 van het Activiteitenbesluit staan alleen referentiewaarden voor NOx, SO2, VOS en stof. Voor andere stoffen zijn geen referentiewaarden beschikbaar. In dat geval beoordeelt het bevoegd gezag zelf wanneer een maatregel kosteneffectief is of niet. Het maken van een kostencurve kan helpen bij het bepalen wanneer een maatregel kosteneffectief is. Op basis van het DHV onderzoek uit 2010 (pdf, 666 kB) is het mogelijk om kostencurves voor andere stoffen of andere situaties op te stellen.