Bepalen controleverplichtingen

Als vaststaat dat er emissiegrenswaarden gelden waarvoor de meetvoorschriften uit afdeling 2.3 van toepassing zijn, dan vindt controle van de emissie plaats op basis van het controleregime volgens tabel 2.8 uit het Activiteitenbesluit.

Het bedrijf kan de uitgevoerde stappen voor het bepalen van de controleverplichting vastleggen in het controleplan. Het is aan te raden om dit controleplan af te stemmen met het bevoegd gezag.

De controlesystematiek is gebaseerd op:

  • de toename van een emissie als een reinigingstechniek of procesgeïntegreerde maatregel faalt, én
  • de schadelijkheid van deze emissie. Dit is uitgedrukt in de grensmassastroom.

Het bepalen van het controleregime bestaat uit de volgende stappen:

Controleverplichtingen in het controleplan

Bepalen van de storingsemissie

De toename van de emissie bij het falen van een reinigingstechniek of procesgeïntegreerde maatregel wordt uitgedrukt in de storingsemissie. De storingsemissie (in g/uur) is het verschil tussen de ongereinigde emissievracht en de toegestane emissievracht.

De toegestane emissievracht is de emissie (in g/uur) die de voor die emissie geldende emissiegrenswaarde toestaat. Dus, toegestane emissievracht is de emissieconcentratie-eis vermenigvuldigt met het debiet.

De ongereinigde massastroom is de emissie (in g/uur) die er is bij falen van de aanwezige reinigingstechniek of procesgeïntegreerde maatregel. De ongereinigde massastroom is niet altijd bekend. Dit is bijvoorbeeld het geval bij nieuwe installaties. Een mogelijkheid is om dan uit te gaan van een schatting. De basis van deze schatting kan bijvoorbeeld een massabalans zijn of het door de leverancier opgegeven reinigingsrendement.

Storingsemissie (g/u) = ongereinigde emissievracht - (emissieconcentratie-eis * debiet)

Bepalen van de grensmassastroom

De grensmassastroom is een maat voor de schadelijkheid van een emissie. De grensmassastroom staat per stofklasse in tabel 2.5 van het Activiteitenbesluit. Voor stof (stofklassen S en SO) geldt een grensmassastroom van 200 g/uur. Dit volgt uit artikel 2.5 lid 2 van het Activiteitenbesluit.

Emissie van meerdere stoffen

In de praktijk zal het voorkomen dat een bedrijf meerdere stoffen gelijktijdig emitteert. Bepaling van het controleregime vindt in dat geval plaats per bron, voor iedere stof (of groep van stoffen) waarvoor een emissiegrenswaarde geldt.

De sommatiebepaling is van toepassing op stoffen uit de categorieën ZZS, sA, S, sO en gO. Er kan dan een emissiegrenswaarde per stofklasse of stofcategorie gelden. Bij het bepalen van het controleregime geldt dan ook de systematiek van de sommatiebepaling.

Bepalen van de storingsfactor F en het controleregime

Door de storingsemissie te delen door de grensmassastroom ontstaat de storingsfactor F. De storingsfactor F is een maat voor de ernst van het falen van de emissiebeperkende voorziening. Daarmee is de storingsfactor bepalend voor het controleregime.

F = storingsemissie in (g/u) / grensmassastroom (g/u)

In tabel 2.8 van het Activiteitenbesluit staat de storingsfactor F en welk controleregime hierbij hoort. Deze tabel staat ook hieronder.

Controleregimes

storingsfactor F

Controleregime

Mogelijke controlevormen

F < 3

0

ERP's cat. B

3 < F < 30

1

Meting eenmalig + ERP's cat. B

30 < F < 300

2

Meting 1 x per 3 jaar + ERP's cat. B

300 < F < 3000

3

Meting 1 x per jaar + ERP's cat. B

Bij sterke fluctuaties: controleregime 4

F > 3000

4

Continue meting of

ERP's cat. A of

Meting 2 x per jaar + ERP's cat. B

Er zijn vijf verschillende controleregimes, genummerd 0, 1, 2, 3 en 4 en oplopend in zwaarte. Voor ieder controleregime geeft de tabel de mogelijke controlevormen, namelijk

De tabel geeft per controleregime aan óf en hoe vaak het bedrijf ten minste moet meten. Ook geeft de tabel aan welke ERP's het bedrijf tenminste continu moeten bewaken. Het bedrijf mag altijd een controlevorm uit een hoger regime toepassen.

In controleregime 4 zijn meerdere controlevormen mogelijk. Het bedrijf bepaalt in overleg met het bevoegd gezag de meest geschikte controlevorm.

Controleren van emissies van zeer zorgwekkende stoffen

Zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) zijn zeer schadelijke stoffen. Het kan daarom wenselijk zijn dat het bedrijf bij ZZS emissies controleregime 4 toepast. Het bevoegd gezag kan dit vastleggen in een maatwerkbesluit.

Vaststellen van de controleverplichtingen

Uit de voorgaande stappen volgt een controleregime en bijbehorende controlevorm. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde controleregime. Dit kan zowel naar een strenger als een minder streng regime. Het bevoegd gezag legt dit vast in een maatwerkbesluit. Bij een IPPC-installatie kan het bevoegd gezag dit ook vastleggen in een vergunning.

Mogelijke redenen voor een lichtere of zwaardere controleverplichting zijn:

  • Het bedrijf maakt gebruik van bewezen betrouwbare technieken die niet als erkende maatregel is aangemerkt. Het bevoegd gezag kan overwegen om de controleverplichting te verlichten. Zeker in bestaande situaties kan het bevoegd gezag de bewezen betrouwbaarheid bij de vaststelling van het controleregime betrekken. Wel moet er dan een goed inspectie- en onderhoudssysteem aanwezig zijn.
  • Metingen kunnen een groeiend inzicht geven in de omvang van de emissies. Deze meethistorie kan een reden zijn om de vastgelegde controlevorm en –frequentie aan te passen. Zo kan uit de meethistorie blijken dat de installatie jarenlang zonder afwijking functioneert. Het bevoegd gezag kan dan het aantal verplichte metingen beperken. Omgekeerd kan het bevoegd gezag het meetregime verzwaren op basis van de meethistorie. Bijvoorbeeld als uit de meethistorie blijkt dat de installatie herhaaldelijk de emissiegrenswaarde(n) heeft overschreden.
  • Bij een gebleken zeer sterke relatie tussen categorie-B ERP's en de emissie kan het bevoegd gezag besluiten de frequentie van de metingen te verlagen.
  • Een verzwaring van de controleverplichting kan redelijk zijn als er onvoldoende inzicht is in de fluctuaties in het proces. Omgekeerd kunnen geen of weinig fluctuaties reden zijn voor een verlichting van de controleverplichting.
  • Een verzwaring van de controleverplichting kan wenselijk zijn als door ouderdom van de reinigingstechniek, of ouderdom van de installatie zonder een reinigingstechniek de emissie in verloop van tijd niet constant is.
  • Bij bepaalde processen kan het uitvoeren van metingen of juist het gebruik van ERP's technisch onmogelijk blijken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij fluctuerende of discontinue emissies.

Meetverplichting zonder reinigingstechniek

Niet bij alle productieprocessen zal een reinigings- of verwijderingstechniek nodig zijn (door lage concentraties). De debieten kunnen wel zo groot zijn dat de emissie van bepaalde stoffen de grensmassastroom overschrijdt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij metaalgieterijen en batchprocessen. Voor de geldende emissiegrenswaarde geldt dan ook de controlesystematiek van het Activiteitenbesluit. Omdat een storingsemissie ontbreekt, geldt voor deze situaties controleregime 0. Controleregime 0 is alleen bewaken van ERP's (brandstofsamenstelling, grondstoffensamenstelling).

Ook in deze situatie kan het bevoegd gezag afwijken van de systematiek. Het bevoegd gezag betrekt van belang zijnde informatie bij de keuze voor controlevorm en –frequentie. Bijvoorbeeld informatie over het proces. Zo ontstaat er ruimte voor een aanpak op maat. Dit kan betekenen dat het bevoegd gezag alsnog een meetverplichting oplegt.

Voorbeeld:

Een bedrijf vangt stof af met een elektrostatisch filter.

  • Concentratie voor het filter: 900 mg/Nm3
  • Emissiegrenswaarde: 5 mg/Nm3
  • Afgasdebiet: 50.000 Nm3/uur

Stap 1: Bepalen van de storingsemissie:

Optie 1: De storing duurt minimaal een uur en het proces schakelt niet automatisch af.

  • De ongereinigde emissievracht is: 900 [mg/Nm3] x 50.000 [Nm3/u] = 45.000 g/uur
  • De toegestane emissievracht is: 5 [mg/Nm3] x 50.000 [Nm3/u] = 250 g/uur
  • De storingsemissie is: 45.000 – 250 = 44.750 g/uur

Optie 2: De storing duurt maximaal 6 minuten. Het proces schakelt automatisch af door afschakeling van de spanning.

  • De ongereinigde emissievracht is: 900 [g/Nm3] x 50.000 [Nm3/u] x 6/60 (min/min) = 4.500 g/uur
  • De toegestane emissievracht is: 5 [mg/Nm3] x 50.000 [Nm3/u] = 250 g/uur
  • De storingsemissie is: 4.500 – 250 = 4.250 g/uur

Stap 2. Bepalen van de grensmassastroom:

De grensmassastroom voor stof is 200 g/uur.

Stap 3. Bepalen van de storingsfactor F en het controleregime:

Optie 1: F = storingsemissie in (g/uur) / grensmassastroom (g/uur) = 44.750 / 200 = 224.

Een storingsfactor van F = 224 leidt tot controleregime 2. Dit is meting 1x per 3 jaar en het continu bewaken van ERP's categorie-B.

Optie 2: F = 4.250 / 200 = 21.

Een storingsfactor van F = 21 leidt tot controleregime 1. Dit is een eenmalige meting en het continu bewaken van ERP's categorie-B.

Stap 4. Vaststellen van de controleverplichtingen

Aanname bij dit voorbeeld is dat er geen redenen zijn voor een lichtere of zwaardere controleverplichting. Het bedrijf voert het bepaalde controleregime uit.

Optie 1: Meting 1x per 3 jaar en continue bewaking van ERP's categorie-B.

Optie 2: Eenmalige meting en continue bewaking van ERP's categorie-B.

Controleverplichtingen in het controleplan

Het bedrijf kan een controleplan opstellen. Het is dan van belang dat de controleverplichtingen, dus de controlevorm en –frequentie, in het controleplan staan. Bij het gebruik van ERP's bevat het controleplan ook de relatie tussen de ERP’s en de emissie en de wijze van registeren. Meer informatie hierover staat op de pagina Controle door ERP's.

Bij metingen zijn onder andere de meetmethode, meetplaats en kwaliteitsborging van de meetinstantie en –apparatuur van belang. In het controleplan staat ook hoe beoordeling plaats vindt op basis van metingen en op basis van ERP's.