Controle door meting

Wie de metingen mag uitvoeren

Op basis van de resultaten van de metingen beoordeelt het bevoegd gezag of het bedrijf voldoet aan de emissiegrenswaarden. De meetresultaten moeten dus betrouwbaar zijn. Accreditatie van een meetinstantie speelt hierbij een essentiële rol naast normalisatie.

Het doel van accreditatie is bewaking van de kwaliteit van de uitvoering van metingen. Accreditatie waarborgt dat een meetinstantie beschikt over de juiste kennis en instrumenten om de metingen volgens de geldende normen uit te voeren. Het is van belang dat meetbureaus emissies juist en volgens de geldende meetnormen bepalen en dat meetbureaus maatregelen nemen om de kwaliteit van de resultaten te bewaken en te borgen. Dit is vooral van belang in gevallen waarbij het gaat om grote emissiehoeveelheden of om zeer zorgwekkende stoffen. De Raad voor Accreditatie (RvA) accrediteert in Nederland de meetinstanties.

De Raad voor Accreditatie is de Nederlandse accreditatie-instelling. RvA beheert een overzicht van de meetinstanties die zijn geaccrediteerd. Dit overzicht staat op de website van RvA. Bij de accreditatie hoort een zogenaamde scope, waarin staat voor welk type metingen de accreditatie geldig is. Een meetinstantie met accreditatie door een buitenlandse accreditatie-instelling is in Nederland ook toegestaan. Zie hiervoor de website European Accreditation.

Uitvoering van metingen volgens artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit moeten plaatsvinden door een daartoe geaccrediteerde meetinstantie. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken (lid 6). Dit regelt het bevoegd gezag in een maatwerkbesluit.

Bij continue metingen is het bedrijf zelf vaak de uitvoerder van de metingen. Het bedrijf gebruikt hiervoor namelijk een vast geïnstalleerde meetopstelling (geautomatiseerd meetsysteem). Meer informatie staat bij continue metingen.

Meetnormen

Voor de uitvoering van de metingen moet de meetinstantie (of het bedrijf) genormaliseerde meetmethoden gebruiken. Genormaliseerde meetmethoden staan in meetnormen. Artikel 2.22 lid 2a van de Activiteitenregeling geeft een overzicht van de meetnormen. Zie voor metingen naar individuele gasvormige componenten ook Artikel 2.22 lid 6 van de Activiteitenregeling. Bestellen van de normen is mogelijk bij het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN).

Niet voor alle componenten is een meetnorm beschikbaar. Een meetbureau kan in dat geval wel een eigen methode hanteren. Hiervoor kan het meetbureau ook accreditatie aanvragen.

Als er wel een meetnorm beschikbaar is, kan het ook voorkomen dat er geen meetinstantie is die hiervoor geaccrediteerd is. Een voorwaarde voor accreditatie is namelijk dat de meetinstantie met regelmaat deze meting uitvoert. Het heeft dan de voorkeur dat de meetinstantie in ieder geval een accreditatie heeft voor het meten van emissies van vergelijkbare stoffen.

Meetplaats

Het is van belang dat de meetinstantie tijdens de metingen een representatief monster neemt uit de afgasstroom. Verstoringen van de afgasstroom kunnen leiden tot een foute monsterneming. Vereisten aan de meetplaats en aan de meetvoorzieningen staan in de norm NEN-EN 15259. Dit volgt uit artikel 2.22 lid 2b van de Activiteitenregeling.

Het is verstandig om tijdens de ontwerpfase van een installatie al rekening te houden met de minimale afstanden van het meetvlak tot verstoringen en de juiste meetvoorzieningen, zoals gegeven in de norm. In de praktijk blijkt dit niet altijd mogelijk. Zeker in bestaande situaties kan het lastig zijn om aan deze vereisten volgens de norm te voldoen.

Wanneer een meetvlak niet voldoet, ontstaan er volgens de norm nog geen problemen met de uitvoering van een emissiemeting zolang het meetvlak voldoet aan de criteria voor homogene afgasconditities. Op basis van de voorafgaand aan de meting uit te voeren meetvlakbeoordeling, wordt een geschikte monsternamestrategie vastgesteld.

Wanneer er tijdens de meetvlakbeoordeling geen homogene rookgascondities in het meetvlak zijn, moet in overleg met het bevoegd gezag een slimme oplossing worden gezocht. In ieder geval moet de meting dan zoveel als mogelijk aan de eisen uit deze norm voldoen. De meetrapportage vermeldt in hoeverre de meetplaats aan deze norm voldoet. Een uitwerking hiervan komt in de NPR 8117 te staan.

Referentiegrootheden

De emissiegrenswaarden in het Activiteitenbesluit zijn concentratie-eisen in mg per normaal kubieke meter (mg/Nm3), uitgedrukt bij standaardcondities. Dat wil zeggen bij 273 K, 101,3 kPa en betrokken op droog afgas. Hierdoor zijn de emissies en emissiegrenswaarden generiek en onafhankelijk van de actuele afgascondities.

Voor de omrekening van de meetresultaten naar standaardcondities (herleiding) moet de meetinstantie bepaalde referentiegrootheden meten. Voorbeelden van referentiegrootheden zijn temperatuur, druk en vocht. Welke referentiegrootheden nodig zijn hangt af van de meetmethode. De resultaten neemt de meetinstantie op in de meetrapportage.

De emissies en emissiegrenswaarden van verbrandingsprocessen worden daarnaast nog uitgedrukt bij een standaard zuurstofpercentage:

  • 3 volumeprocent bij gasvormige en vloeibare brandstoffen
  • 6 volumeprocent bij vaste brandstoffen

Voor processen waar direct contact is tussen afgas en product vindt geen herleiding plaats naar een zuurstofconcentratie.

Bij het meten van emissies van verbrandingsprocessen moet de meetinstantie dus ook altijd het zuurstof meten volgens de genormaliseerde meetmethode. De resultaten neemt de meetinstantie op in de meetrapportage.

In de InfoMil publicatie L40 Meten van luchtemissies staan de formules voor de omrekening naar standaard druk, temperatuur, vocht en zuurstofpercentage.

Bedrijfsomstandigheden tijdens de meting

Het bedrijf laat emissiemetingen uitvoeren onder procescondities die representatief zijn voor een normale bedrijfsvoering. Mogelijk zijn er meerdere representatieve bedrijfsvoeringen met een verschillende emissie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de productie van verschillende producten. Het bedrijf hoeft dan niet bij alle omstandigheden metingen te laten uitvoeren. In dat geval volstaat een meting bij de bedrijfsvoering met de hoogste emissies.

Het is niet de bedoeling dat metingen plaatsvinden tijdens:

  • storingssituaties
  • het in werking zijn van alle opgestelde installaties als dat normaal gesproken niet voorkomt
  • in perioden waar bij stilstand van het proces of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden, geen emissie of een lagere emissie dan normaal plaatsvindt

De meetinstantie neemt de bedrijfsomstandigheden waarbij de metingen zijn uitgevoerd in de meetrapportage en beoordeelt of dit voldoet aan het meetplan.

Duur van de meting

Een afzonderlijke meting bestaat uit drie deelmetingen van een half uur. Het resultaat van de afzonderlijke emissiemeting is het gemiddelde van de deelmetingen.

Uitvoering van drie deelmetingen achter elkaar kan voor processen waarbij de emissie continue van aard is. Soms is er een bepaald vast patroon in de hoogte van de emissie. Een voorbeeld zijn batchprocessen. Uitvoering van de drie deelmetingen kan dan ook verspreid in de tijd plaatsvinden. Wel is de spreiding dan zo dat een representatie monstername plaatsvind.

Het kan ook voorkomen dat een langere bemonsteringstijd nodig is om representatieve metingen uit te voeren. Bijvoorbeeld voor batchprocessen. Het bevoegd gezag kan dan de bemonsteringstijd vastleggen in een maatwerkbesluit. Dit volgt uit artikel 2.7 lid 8c van het Activiteitenbesluit.

Een deelmeting kan een gehele batch duren, tot ten hoogste de tijdsduur die de vergunning of het maatwerkbesluit voor de toetsing van de emissiegrenswaarde voorschrijft. Ook hierbij geldt, dat niet mag worden bemonsterd in perioden dat er geen emissies optreden

Een langere bemonsteringstijd is ook toegestaan als dit op basis van de meetmethode nodig is. Bijvoorbeeld om een voldoende lage detectiegrens te bereiken.