Toelichting stappenplan

Bepaal het type inrichting

Het type inrichting is van belang voor het achterhalen welke delen van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Ook de procedure verschilt per type inrichting. Het Activiteitenbesluit onderscheidt drie typen inrichtingen: A, B en C. Type C inrichtingen zijn verder onderverdeeld in bedrijven met een IPPC-installatie en bedrijven zonder een IPPC-installatie. Op de InfoMil website staat een stappenplan waarmee het bevoegd gezag het type inrichting kan bepalen.

Bepaal of een activiteit van afdeling 2.11, hoofdstuk 3, 4 of 5 van toepassing is

De hoofdstukken 3, 4 en 5 en afdeling 2.11 oplosmiddeleninstallaties van het Activiteitenbesluit bevatten voorschriften voor specifieke activiteiten. Bepaal welke activiteiten uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn:

  • Type A/B inrichtingen: controleer het eerste artikel van afdeling 2.11 en de activiteiten in hoofdstuk 3 en 4
  • Type C inrichting: controleer het eerste artikel van afdeling 2.11 en de activiteiten in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 5

Op de InfoMil website staat een uitgebreide toelichting op de oplosmiddeleninstallaties van afdeling 2.11. Ook de activiteiten uit de hoofdstukken 3, 4 en 5 zijn elk afzonderlijk toegelicht.

Bij IPPC-installatie: raadpleeg de relevante BBT-conclusies en BREF's

Een inrichting met een IPPC-installatie moet voldoen aan de BBT-conclusies uit de BREF's. Volg hiervoor het stappenplan bepalen BBT bij IPPC-installaties.

De BBT-conclusies zijn van toepassing naast de direct werkende voorschriften uit afdeling 2.11 oplosmiddeleninstallaties en hoofdstuk 3 en 5 van het Activiteitenbesluit. Hierdoor kunnen de volgende twee situaties ontstaan:

  • Toepassing BBT-conclusies leidt tot een zelfde of lager beschermingsniveau. Het bedrijf moet voldoen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Het bevoegd gezag neemt in de considerans van de vergunning op dat de voorschriften van het Activiteitenbesluit voor die activiteit van toepassing zijn.
  • Toepassing BBT-conclusies leidt tot een hoger beschermingsniveau. Het bevoegd gezag moet op basis van artikel 2.22 lid 5 van de Wabo voorschriften in de vergunning opnemen die afwijken van de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Dit is nodig om het hoger milieubeschermingsniveau te waarborgen.

Als er geen BBT-conclusie geldt, dan kunnen emissie-eisen uit afdeling 2.3 Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing zijn. Zie: Bepaal of afdeling 2.3 Lucht en geur van toepassing is

Bepaal de relevante luchtemissies

Het bedrijf geeft bij de melding of vergunningaanvraag de aard en omvang van de vrijkomende stoffen aan. Het bevoegd gezag beoordeelt of de gegevens compleet zijn. Hulpmiddelen hierbij zijn:

  • ervaringen met dit bedrijf: eerdere vergunning of voorschriften in activiteitenbesluit, eerdere handhavingszaken, signalen uit de omgeving
  • ervaringen met dit type bedrijf: vergelijkbare situaties, emissiefactoren, literatuur
  • eigen waarneming bij dit of een vergelijkbaar bedrijf

Omdat bovenstaande methoden indicatief zijn, worden ze in combinatie toegepast. Is de informatie niet compleet, dan vraagt het bevoegd gezag aanvullende informatie van het bedrijf.

Op basis van de complete informatie gaat het bevoegd gezag na welke relevante emissies naar de lucht er zijn. Bepaal met de stoffenlijst voor elke stof in welke stofklasse deze valt. Een overzicht van stoffen staat in bijlage 12 van de Activiteitenregeling. Deze lijst is niet limitatief. Zoeken met behulp van de stoffendatabase is ook mogelijk.

Gebruik de sommatiebepaling voor de categorieën ZZS, sA, gO, sO en S. Toets de categorieën ZZS, sA, gO en gA aan de grensmassastroom om te bepalen of het relevante emissies zijn. Emissies van sO en S zijn altijd relevant.

Informatie in considerans vergunning of dossier van het bedrijf

De vergunningverlener inventariseert welke stoffen bij het bedrijf vrijkomen en in welke klasse deze vallen.

Advies:

Standaard houdt het bevoegd gezag een dossier bij van een bedrijf. Advies is om deze overzichtslijst over te nemen in het dossier van het bedrijf of in de considerans van de vergunning. De vergunningverlener kan hier ook opnemen welke voorschriften van het Activiteitenbesluit voor die activiteit van toepassing zijn voor dat bedrijf. Dit maakt het voor de toezichthouder duidelijk welke voorschriften en emissiegrenswaarden gelden.

Bepaal of afdeling 2.3 Lucht en geur van toepassing is

Controleer of alle relevante emissies naar de lucht:

  • uitputtend geregeld zijn in hoofdstuk 3, 4 of 5 van het Activiteitenbesluit;
  • voor IPPC-installaties in de BBT-conclusies bestaan.

De emissiegrenswaarden uit afdeling 2.3 gelden voor zover de relevante emissies naar de lucht niet of niet uitputtend geregeld zijn in hoofdstuk 3, 4 en 5 van het Activiteitenbesluit en voor zover bij IPPC-installaties geen BBT-conclusies bestaan. Afdeling 2.3 werkt dus als vangnetbepaling voor relevante luchtemissies.

Voorbeeld BBT-conclusie

Voorbeeld 1: In de BBT-conclusies voor de productie van glas staat de volgende BBT-conclusie:

  1. De BBT is booremissies afkomstig van de smeltoven, wanneer boorverbindingen in het gemeng worden gebruikt, beperken door toepassing van een of meer van de volgende technieken:

In dat geval gelden de emissie-eisen voor booremissies uit afdeling 2.3 Activiteitenbesluit niet. Voorschriften voor booremissies afkomstig uit een smeltoven regelt het bevoegd gezag in de vergunning.

Voorbeeld 2: In de BBT-conclusies Non-ferro metalen staat de volgende BBT-conclusie:

BBT 24 Ter beperking van secundaire emissies naar lucht afkomstig van ovens en hulpinrichtingen bij de productie van primair koper en ter optimalisering van de prestaties van het zuiveringssysteem, is het de BBT om secundaire emissies op te vangen, te mengen en te behandelen in een gecentraliseerd afgasreinigingssysteem.

Deze BBT-conclusie geldt in het algemeen voor emissies naar de lucht en niet voor een stof of stofgroep. Deze BBT-conclusie is te algemeen. Afdeling 2.3 Activiteitenbesluit treedt door deze BBT-conclusie niet terug. De emissie-eisen uit het Activiteitenbesluit gelden rechtstreeks.

Als geuremissie verwacht wordt, raadpleeg dan het stappenplan voor het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur. De geurvoorschriften uit afdeling 2.3 gelden voor zover geuremissies niet of niet uitputtend geregeld zijn. Als bij een activiteit maatwerkmogelijkheden voor geur zijn, gelden ook de geurvoorschriften uit afdeling 2.3 voor het invullen van het maatwerk.

Bepaal of het bedrijf stoffen uit de categorie ZZS emitteert. Voorschriften voor zeer zorgwekkende stoffen staan in artikel 2.4 van het Activiteitenbesluit. Er gelden voor ZZS op basis van artikel 2.4 extra verplichtingen zoals minimalisatieplicht, onderzoekplicht en immissietoets. Volg daarom bij ZZS altijd het stappenplan zeer zorgwekkende stoffen.

De meetvoorschriften uit afdeling 2.3 gelden voor:

  • activiteiten uit hoofdstuk 3, 4 en 5 waar luchtvoorschriften staan en als hier geen meetvoorschriften voor lucht staan.
  • IPPC-installaties. De BBT-conclusies geven namelijk (nog) onvoldoende basis voor een goede monitoring van de luchtemissies. Zie ook de handleiding BBT bepalen bij IPPC-installaties.
  • relevante luchtemissies van stoffen die niet in hoofdstuk 3, 4 en 5 of in de BBT-conclusies geregeld zijn.

Bepaal of maatwerk nodig en mogelijk is

Er kunnen diverse redenen zijn waarom maatwerk nodig is. Kern van de maatwerkmogelijkheid is dat een alternatief voorschrift kan worden gesteld dat meer past bij de bijzonderheden van een specifieke bedrijfssituatie waarbij het milieubeschermingsniveau blijft gehandhaafd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een emissieplafond voor het hele bedrijf in plaats van emissiegrenswaarden voor individuele onderdelen of activiteiten van het bedrijf.

Bepaal welke maatwerkmogelijkheden er zijn:

  • hoofdstuk 3, 4 en 5: controleer of de activiteit specifieke maatwerkmogelijkheden geeft en of het soort maatwerk beperkt is tot een aantal mogelijkheden.
  • Afdeling 2.3 lucht, artikel 2.7: Controleer of afwijken van de emissiegrenswaarden mogelijk is op basis van geografische ligging, plaatselijke milieuomstandigheden of technische kenmerken van de installatie.
  • Bij ZZS: Controleer of strengere emissiegrenswaarden nodig zijn om het MTR te halen. Dit volgt uit het stappenplan voor ZZS. Maatwerk is mogelijk op basis van artikel 2.4 (type C-inrichtingen) of de zorgplicht (type A/B-inrichtingen).

Meer informatie staat in een overzicht van de maatwerkmogelijkheden van afdeling 2.3 Activiteitenbesluit.

Besluit motiveren en borgen in voorschriften

Als maatwerk nodig en mogelijk is, dan stelt het bevoegd gezag voorschriften op in een maatwerkvoorschrift. Ook de motivatie hiervoor en de wijze van handhaven legt het bevoegd gezag vast. Een toets op de handhaafbaarheid van de voorschriften door de toezichthouder is zeer wenselijk.